Negen langere citaten uit commentaren van Jan van Rijckenborgh op het Corpus Hermeticum, uit zijn vierdelige boekenserie: De Egyptische oergnosis

De onderstaande negen citaten van Jan van Rijckenborgh worden opgenomen aan het begin van de negen hoofdstukken van het boek Mysteriën en lofzangen van God, kosmos en mens – het godsplan verwerkelijken, dat op 1 september 2018 zal verschijnen bij Rozekruis Pers.  Ze zijn afkomstig uit de vier delen van de boekenserie De Egyptische Oergnosis en haar roep in het eeuwige nu

1. Het goddelijke ervaren

God is zowel transcendent als immanent. Dat wil zeggen dat hij alle kosmische gebieden doorstraalt, zich in alles en allen openbaart en tegelijkertijd buiten de alopenbaring is in dat wat niet gekend kan worden. Hij is aldus de kenbare en de onkenbare, tijd en eeuwigheid tezamen. Daarom is het duidelijk dat, op basis van deze werkelijkheid, zij die doordringen in de gnosis zich op een geheel andere wijze op de godheid bezinnen, in aanbidding, lofprijzing en dankbaarheid.
De natuurreligieuze mens maakt zich, hoe dan ook, een voorstelling van de godheid met meer of minder majesteit. Al naar de mens primitief of wat meer gecultiveerd is, richt hij zich tot een god, die hij zich ergens denkt te zijn. Meestal bóven zich. Als men zich op iets wil bezinnen, zoals in dit geval op God, in aanbidding, lof of dankzegging, heeft men een concentratiepunt nodig om zich daarop te richten.
Doch waarheen moet de gnosticus, die in het wezen van de dingen is ingeleid, zich wenden? Met betrekking tot God de Vader kan hij geen enkel concentratiepunt vinden! Of het zou dan moeten zijn een onderdeel, een nietig klein detail, van de godsopenbaring. Het transcendente, dat tevens het immanente is, kan men immers op geen enkele dialectische wijze bepalen: niet met tijd, niet met: eeuwigheid, niet met afstand, niet met een gerichtheid, op geen enkele wijze!

J. van Rijckenborgh, De Egyptische oergnosis deel 2, hoofdstuk 33

2. Dimensies onderscheiden

In onze beschouwing gaan we niet uit van de natuurstaat, maar van de levende zielenstaat, want slechts de zielenstaat vermag geestelijk te verstaan. Zo dient u nu te doorschouwen dat het ware leven, het leven dat werkelijk die aanduiding verdient, het leven van de geest is, het leven van God; en dat er een zeer intieme relatie bestaat tussen de eigenschap, het levensverschijnsel, en het leven zelf, tussen God en mens.
De persoonlijkheidsstaat is slechts een eigenschap, een openbaring, van het ene leven. Waarom zou het leven van de geest zich zulke eigenschappen verwerven? Deze eigenschappen moeten dienen om het ene leven uit te breiden, grootser, geweldiger, majesteitelijker te maken. De gehele ontwikkelingsgang tot openbaring van eigenschappen, vanuit het goede door de eeuwigheid, van de eeuwigheid door een tijdruimtelijke orde, door verandering tot geboorte; die gigantische wording van de eigenschappen bedoelt niet anders te zijn dan een uitbreiding, een uitbreken, van de geest in vermogens, tot openbaring van de glorie van de goddelijke staat.

J. van Rijckenborgh, De Egyptische oergnosis deel 1, hoofdstuk 28

3. Bewust waarnemen en denken

Wij zijn toegerust met het goddelijke denkvermogen, Gode zij dank nog slechts in embryonale staat. Dat houdt ten eerste in dat wij een astraal lichaam bezitten. Ten tweede, dat wij in en met het astrale lichaam toegang hebben tot de astrale sfeer van de aarde; ten derde, dat wij steeds in wisselwerking staan met de astrale sfeer van de aarde en haar natuurkrachten, haar demonen. En vervolgens dat wij invloed uitoefenen op de astrale sfeer en haar aard en kwaliteit, door middel van de nauwelijks glorende vlam van ons denkvermogen.
Denk u deze situatie eens in, want zij vormt het drama van uw leven. In het astrale veld, in het astrale vuur, worden de ideeën van de mensen ingegrift; en daar gedachten werkzame krachten zijn, ontstaan er in de astrale substantie wervelingen waaruit zich realisatieprocessen ontwikkelen: de creatie.
U hebt toegang tot dit buitengewoon selecte astrale veld: dat is het dramatische! Want juist daarmee blokkeert u het ontwaken uit uw embryonale staat. Immers, u bent steeds bezig en altijd bezig geweest de astrale sfeer van de aarde te bevolken met allerlei natuurkrachten, met allerlei demonen. Deze demonen van allerlei gedaante en maaksel en werkingssfeer beïnvloeden, krachtens hun wezen, de ethers en, door deze, de vorm-openbaringen van de ethers. Zo ontstond er in ons aardse levensveld een tomeloze, ordeloze chaos en verwording.

J. van Rijckenborgh, De Egyptische oergnosis deel 3, hoofdstuk 10

4. Esoterisch onderricht ontvangen

De kern van de wedergeboorte, staat als een antithese in deze wereld. Daarom dient de kandidaat in de gnostieke mysteriën deze antithese in zichzelf op te heffen, door zich af te wenden van de wereld. Wie dat niet wil, of nog niet kan, is psychologisch vooralsnog ongeschikt voor het leerlingschap van een gnostieke geestesschool. Zo wordt het duidelijk waarom met betrekking tot het veertiende boek gesproken wordt van de geheime rede op de berg der wedergeboorte.
Als men zich met het natuurgeboren ik en met de gewone, dialectisch verklaarbare levenshonger op de gnostieke wijsbegeerte werpt, wordt het geheimenis der wedergeboorte niet in het minst ontsluierd, welke inspanning men daartoe ook zou aanwenden. Er is niemand die dit geheim in die staat-van-zijn zou kunnen begrijpen en op de geheime rede dienaangaande zou kunnen reageren.
In de nabootsing van dit proces struikelt een ieder, valt een ieder al spoedig door de mand. De rede over de wedergeboorte blijft voor buitenstaanders dus altijd een absolute verborgenheid, ook al leert men alles van buiten wat daarover in de loop der eeuwen werd gepubliceerd.

J. van Rijckenborgh, De Egyptische oergnosis deel 4, hoofdstuk 19

5. Reinigingen realiseren

Stel u voor dat de onwetendheid in enig fundamenteel opzicht uit u weggenomen wordt en u in de natuurgeboren staat de ervaring hebt alsof sluiers worden weggevaagd. Dat dus de onwetendheid wijkt. Terstond zal dan vanuit het lichtkleed van de Sophia, zo u dit bezit, een heerlijke straling in u neerdalen, met een innerlijke blijdschap die alles vervult en alle verstand te boven gaat.
En zie, op dezelfde wijze wordt ook de onmatigheid verdreven. Want de stroom van de innerlijke blijdschap die dan over u neerdaalt, vloeit in u in een gestaag voedend ritme, tengevolge waarvan alle onevenwichtigheid – dat is de door Hermes bedoelde onmatigheid – verdwijnt. Wie in zulk een stroom van de volheid leeft, zal zich onthouden van een hernieuwde binding met de natuur des doods.
Dit afstand doen van alle dialectiek, deze onthouding, zal de ondeugd van de begeerte verdrijven. Hermes bedoelt daarmee het najagen van aardse doeleinden. Het steeds maar weer op de horizontale lijn jagen achter dingen die louter van de aarde, aards zijn. De ondeugd van de begeerte wordt verdreven zodra u in de gestaag indalende stroom van kracht staat vanuit het lichtwezen om u heen.

J. van Rijckenborgh, De Egyptische oergnosis deel 4, hoofdstuk 21

6. God lofprijzen

U verstaat dat de lofzang van Hermes geen oppervlakkige lofzang is op de natuur, zoals een mens die zingen kan die de natuur-des-doods als het hoogste doel ziet, doch dat deze lofzang ontstijgt aan het hart van Hermes, die uit de krachten van de natuur ontheven is en nu door de kracht van de hemel een blik vermag te slaan in de ware bedoelingen van God. Alle leven en alle openbaringen die niet uit de wedergeboorte zijn, zijn volstrekt eindig. Alle leven uit de wedergeboorte is eeuwig onaantastbaar.
Wanneer de geestesschool met haar zevenvoudige lichaam haar gouden hoofd weet te heffen in de onaantastbaarheid van de levende zielestaat, kan geen enkel onheil haar meer treffen. Indien het levende lichaam niet tot een volkomen ontstijgen zou kunnen komen, dan zouden immers de twaalf ondeugden ook het levende lichaam aangrijpen.
Houd u dit alles voor gezegd en besluit u tot op het uiterste in te spannen om vanuit de natuurgeboorte op te stijgen tot de zielegeboorte, zodat ook met betrekking tot u zal kunnen worden gesproken van een tweemaal-geborene.

J. van Rijckenborgh, De Egyptische oergnosis deel 4, hoofdstuk 22

7. Geestelijke krachten assimileren

Wanneer de hermetische Gnosis ons voorhoudt dat God heeft gewild dat de geestbinding door alle zielen zou worden verkregen, echter als prijs voor de wedloop, en gewaagt van het hemelse mengvat voor water en wijn dat, gevuld met de krachten van de geest, door God omlaag is gezonden, opdat zij die zich daarin dompelen gereinigd zullen worden en tot de glorie van weleer zullen terugkeren, dan wordt daarmee in alle heerlijkheid de arbeid van de broederschap van de heilige graal beschreven.
De prijs voor de wedloop, de prijs van de zielen, is de onderdompeling, de reiniging, de doop, in het mengvat van water, wijn en geest: de heilige graal. Het is een aan iedere mens toekomend vermogen; het wordt aan niemand onthouden. Het kàn niemand onthouden worden. Doch het kan zich eerst aan en in een mens openbaren indien deze de beschikking heeft over een volwaardige, reine ziel. Deze schept in het hoofdheiligdom en de zeven hersenholten een zodanige vibratietoestand, dat de radiaties van de Zevengeest op positieve wijze in de menselijke wezenheid kunnen invloeien en binding maken met het latente geestbeginsel in de mens, het rozenhart.
Als u daaraan denkt kunt u gemakkelijk begrijpen, waarom men door alle tijden heen sprak van een beker, of van een graal, een schaal, een bekken, een vaas, waaruit het levende water vloeit. De dorstende, volwaardig geworden ziel laaft zich aan deze beker met levend water, het levende water van het Nieuwe Testament.

J. van Rijckenborgh, De Egyptische oergnosis deel 2, hoofdstuk 21

8. De weg van de godsvrucht gaan

De dierlijke ziel, het bewustzijn van de natuurgeboren mens, moet zich bewust worden van haar roeping. Waartoe bent u geboren? Om u te wijden aan de levende ziel en aan de geest. U dient zich dienstbaar te maken aan de geest. U moet de idee van de geest verstaan en u daaraan toevertrouwen. Doet de dierlijke ziel, doet het normale bewustzijn dat niet, dan sterft u; dan ondergaat u de dood van de oplossing.
Wijdt u zich wel aan uw taak, dan sterft u om te leven, dat wil zeggen, dan gaat u op in wat “transfiguratie” wordt genoemd, het opgaan van het sterfelijke in het onsterfelijke. De ware van God gegeven ziel, de roos, het kernpunt van de microkosmos, moet belevendigd worden. Het moet vrijkomen. De roos moet aan het kruis gehecht worden. Als u aldus een waarachtige rozenkruiser geworden bent, kan de geest-ingang gevierd worden en de opstanding worden volbracht.
Als men objectief staat ten opzichte van het leven en bewegen in de natuur des doods, omdat men de innerlijke mens bezit, omdat men de innerlijke mens ervaart, dan zal dat, zegt Hermes, een fundament zijn voor de gerechtigheid. Dan zal men zonder moeite alle ongerechtigheid uitdrijven.

J. van Rijckenborgh, De Egyptische oergnosis deel 3, hoofdstuk 28

9. De gnosis verkondigen

Naarmate de werkers uitgaan in het veld van de oogst, de oogst wordt verzameld, de schuren zich vullen en steeds meer entiteiten worden aangetrokken, spreekt het toch vanzelf dat er vele oogstlieden noodzakelijk zijn.
Tenslotte zal misschien bij u nog de vraag rijzen wat er geschiedt met de ziel die door de polaire stromingen van het gnostieke astrale veld tot ontwaken is gevoerd. Zij treedt terstond, als in een bliksemflits, in binding met de geest, met haar Pymander. Want de geest is ook een radiatie, een straling.
Zodra een ziel gewekt wordt en zich opricht in het nieuw-astrale veld, verenigt en verinnigt de geest zich in een fractie van een seconde met haar. Vanaf hetzelfde moment is de betrokkene zelfhandelend, zelfscheppend: hij is in de hoogste betekenis van het woord een vrije metselaar geworden, een medebouwer in het tehuis van de levende zielenstaat.

J. van Rijckenborgh, De Egyptische oergnosis deel 1, hoofdstuk 33