Heliand – een Christusgedicht uit de vroege middeleeuwen – vertaald, ingeleid en geannoteerd door Jaap van Vredendaal

BESTEL HELIAND

Dit is de eerste Nederlandse vertaling van het beroemde Oudsaksische gedicht over het leven van Jezus. De Heliand (‘Heiland’), een van de vroegste meesterwerken uit de Oudgermaanse literatuur, werd rond het jaar 830 geschreven, toen de kerstening van de Saksen nog in volle gang was. De Heliand getuigt van de inculturatie van het christendom in onze landen.

De dichter, die zijn verhaal baseert op de vier evangeliën, plaatst het leven van Jezus in een eigentijdse, Germaanse context. Hij schetst Christus als een adellijke heer die met zijn vazallen van burcht naar burcht trekt. Landschap en klimaat zijn West-Europees. Uit alles blijkt dat de dichter aansluiting zocht bij de belevingswereld van zijn toehoorders; een aanpak die paste bij de strategie van de eerste missionarissen in onze streken. In deze uitgave zijn ook de Oudsaksische fragmenten van het Bijbelboek Genesis opgenomen.

INLEIDING

Op het Janskerkhof in Utrecht staat sinds 1947 een ruiterstandbeeld. Aan tonsuur en pij is te zien dat de ruiter een monnik is. In zijn hand houdt hij een miniatuurkerkje. Het beeld staat zo opgesteld dat man en paard in de richting van de Dom rijden. Het beeld vertelt het verhaal van de Engelse monnik Willibrord, die het christendom naar de Lage Landen brengt en zijn eerste kerkje in Utrecht sticht, op de ruïnes van het oude Romeinse castellum.

Willibrord en zijn metgezellen, die in het jaar 690 met hun schip ergens in de Rijndelta aankwamen, legden met de kerkstichting in Utrecht de basis voor de kerstening van grote delen van het huidige Nederland en Duitsland. Utrecht was voor Willibrord en de Engelse missionarissen na hem het eerste steunpunt voor het zendingswerk onder Friezen en Saksen. De kerstening zou ruim een eeuw in beslag nemen en verliep in de meest letterlijke zin niet zonder slag of stoot. Niet alleen de missionarissen werden met geweld geconfronteerd, zoals ons uit het lot van Bonifatius bekend is, maar ook de mensen onder wie zij hun missiewerk verrichtten: Karel de Grote schrok er niet voor terug het nieuwe geloof desnoods met het zwaard op te leggen.

Ondanks die dwang bleef het uiteindelijk niet alleen bij een uiterlijke aanvaarding van het christendom: daarvan getuigt een prachtig werk dat uit die tijd is overgeleverd: de Heliand, een gedicht van bijna zesduizend verzen over het leven van Christus. Het is van de hand van een Saksische dichter, die het werk rond 830 of 840 aan het perkament toevertrouwde. Hij schreef dit leven van Jezus niet in de universele schrijftaal van die dagen, het Latijn, maar in zijn eigen taal – een taal die nu als Oudsaksisch wordt aangeduid. Hij dichtte zijn Christusverhaal in allitererende verzen (stafrijm), de literaire vorm van het heldendicht die we ook kennen uit andere Oudgermaanse werken zoals de Oudengelse Beowulf en het Oudhoogduitse Hildebrandslied.

Het bijzonderste is echter dat de dichter het verhaal vertelde vanuit zijn eigen belevingswereld: in de Heliand figureert Christus in het geografische en sociale milieu van het West-Europa uit de negende eeuw. De Heliand is een mooi voorbeeld van inculturatie, van de wijze waarop het christelijke geloof in de eigen cultuur wordt ingebed. Zo is de Heliand in zekere zin de kroon op het werk waarmee Willibrord begonnen was.

1 DE KERSTENING VAN DE SAKSEN

Franken, Friezen en Saksen

Toen Willibrord in Utrecht aankwam, waren de Franken vanuit hun machtsbasis in de zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk volop bezig met hun expansie naar het noorden. Utrecht en omstreken vormden al vele jaren een betwist grensgebied: nu eens hadden de Friezen het er voor het zeggen, dan weer de Franken. In 690, het jaar van Willibrords aankomst, hadden de Franken het gebied juist weer veroverd. In 714 wisten de Friezen Utrecht weer tijdelijk in handen te krijgen, waar- bij het kerkje van Willibrord werd verwoest. Pas in 719, na de dood van de Friese koning Redbad, werden Utrecht en omstreken definitief onderdeel van het Frankische rijk.

De Friezen bewoonden destijds het hele Nederlandse kustgebied, vanaf de huidige Belgisch-Nederlandse grens (het Zwin) tot aan de monding van de Weser in het huidige Duitsland. Het woongebied van de Saksen strekte zich uit van de IJssel tot de Elbe en omvatte dus het huidige Oost-Nederland en het grootste deel van Noord-Duitsland. Er was echter geen sprake van scherp afgebakende grenzen: Friezen, Franken en Saksen vormden geen ‘staten’ en ook geen etnisch homogene stammen. Het ging om verbanden van lokale gemeenschappen.

Koningen konden alleen bestaan bij de gratie van de steun van de lokale adel. De Frankische leiders waren daarin het verst gevorderd. Zij wisten de lokale elites aan zich te binden door grond te schenken of in leen te geven. De Saksen daarentegen kenden geen koning. Zij schaarden zich in het beste geval alleen in tijden van oorlog achter een gezamenlijke leider.

De missie onder Friezen en Saksen ging hand in hand met de Frankische expansie. Van meet af aan stonden de Engelse missionarissen onder bescherming van de Frankische machthebbers. De Franken had- den al lang geleden, namelijk rond 500, het christelijke geloof aangenomen. Zij beschouwden zichzelf in toenemende mate als erfgenamen van het West-Romeinse rijk, dat in de vijfde eeuw ten onder was gegaan, en daarmee ook als hoeders van de kerk van Rome. Het gezag van de Frankische machthebbers steunde onder meer op de kerkelijke organisatie met haar lokale bisschoppen.

1 OPDRACHT AAN DE VIER EVANGELISTEN. HET ROMEINSE RIJK

Menigeen wilde, door zijn gemoed gedreven,
een begin maken met Gods woord,
verhalen van het geheim, hoe de heersende Christus
vermaarde daden onder de mensen had verricht
5 met woorden en werken. Wijze lieden
wilden lovend getuigen van de leer van Christus,
het heilige Godswoord, en met hun handen schrijven,
beeldend boekstaven hoe zijn boodschap allen
tot voorbeeld moest zijn. Vier slechts verkregen
10 te midden van die mensen macht van God,
hulp uit de hemel, heilige geest,
kracht van Christus.
De keuze viel op hen om als enigen het evangelie
en de geboden van God in een boek te schrijven,
15 het heilige hemelwoord. Van de helden mocht niemand
die opdracht vervullen dan zij vieren alleen,
daartoe verkoren door de kracht van God:
Mattheüs en Marcus waren die mannen
geheten en Lucas en Johannes, geliefd bij de heer,
20 waardig voor dit werk. De geweldige God
sterkte hun harten met de heilige geest
en vervulde de helden met een vroom gemoed.
Woorden schonk hij hun en wijsheid zo groot,
dat zij met heilige stem konden verhalen van God,
25 de goede boodschap die in de ganse wereld haar weerga niet kent.
Geen woord heeft de heer meer geprezen:
het overmeesterde het kwaad, velde de vijand en zijn valse haat,
weerstond zijn streven, want sterk was de geest,
30 mild en goed, van de meester van het woord,
de edele maker, de almachtige heer.
Dat moesten zij vieren nu met hun vingers schrijven,
in zinnen bezingen. Ze zegden voort
dat zij van de grote kracht van Christus wisten,
35 hadden gezien en gehoord wat hij zelf had gedaan in woorden en werken.
Wonderen had hij verricht te midden van de mensen,
de machtige heer, zoals van aanvang af, uit eigen kracht,
de alheerser deze wereld tot aanzijn riep
40 en alles omvatte met een enkel woord,
hemel en aarde en al wat zij omsluiten:
het Godswoord gaf aan het gegroeide en gemaakte een
vaste vorm. Voorts werd beschikt
welk volk onder de mensen het machtigst zou zijn
45 over de gewesten en landen en wanneer
de wereldtijden ten einde zouden lopen. Eén rijk nog
hadden de volken vóór zich; vijf waren er voorbij:
nu kwam het zesde, zaligmakend
door de kracht van God en Christus’ geboorte,
50 de beste der heilanden, de heilige geest.
In deze Middelgaard zou hij menigeen helpen en velen vrijwaren van vijandschap,
van duivelse bedwelming.
In die dagen gaf God de meeste macht aan de mensen van Rome,
55 had van hun heerlegers de harten gesterkt,
zodat zij alle volken op aarde bedwongen.
Vanuit Romeburg namen zij het rijk in bezit, de gehelmde strijders,
hun hertogen zaten in ieder land, hadden allen in hun macht,
60 de andere volken. Eén van hen was Herodes – in Jeruzalem over het joodse volk
tot koning verkoren. De keizer zelf,
de heer van het rijk had hem van Romeburg uit op die zetel gezet.
Van hun sibbe was hij niet,
65 geen aver van Israël door edele geboorte,
geen kind van hun koningen. Door de keizer alleen,
door de gunst van Romeburg had hij hun rijk verworven
en wilden de heldhaftigen hem gehoorzaam zijn,
de averen Israëls, geëerd om hun kracht,
70 standvastige vrienden zolang de vorst Herodes
het land bestuurde, als leider was aangesteld over het joodse volk.
Een bejaarde man, ervaren en vroed, vroom van hart,
leefde onder hen, was van Levi’s stam,
75 zoon van Jacob, uit een gezegend volk:
Zacharias heette hij, een gelukzalig man,
omdat hij altijd graag zijn God diende,
zijn wil vervulde; zijn vrouw deed dat ook,
zijn oude eega. Een erfgenaam was hun ontzegd,
80 een kind hun onthouden in de kracht van hun jeugd.
Ze leefden onberispelijk tot lof van God,
in alles gehoorzaam aan de hemelse koning.
Ze verheerlijkten onze heer, wilden van haat niet weten,
tegen geen mens een misdaad begaan
85 en voor zonde niet bezwijken.

BESTEL HELIAND