Johann Sebastian Bach componeerde in 1723 de Johannespassion. Dat was voor hij in Leipzig zijn functie van cantor aanvaardde. Tot tweemaal toe – in 1729 en in 1738 – heeft hij er ingrijpende veranderingen in aangebracht. zoveel onvoldaanheid over een eenmaal voltooid werk zien wij bij Bach maar zelden. Wellicht hebben wij de oorzaak vooral in de tekst te zoeken.
Bach was voor deze passiemuziek zijn eigen tekstschrijver geweest. Hij had althans voor eigen gebruik een gewijzigde vorm gegeven aan een libretto van de Hamburger Brockes, wiens tekst tevoren al door Händel , Mattheson en Keiser op muziek was gezet. Bach verving de in overdreven taal gegoten verzen van Brockes door de oorspronkelijke evangeliewoorden van Johannes, die hij van tijd tot tijd onderbreekt voor aria-teksten van verschillende hand.
Het verhaal van de ‘evangelist’ vormt de ruggengraat van elke passiemuziek. Tussen deze recitativische partij rijen zich dan de aria’s, koornummer en koralen. Bij Bach bereikte de passiemuziek een zo volmaakt evenwicht tussen verhevenheid en boeiende schildering van de werkelijkheid als men elders in de muziekgeschiedenis tevergeefs zal zoeken.
Geen hedendaags componist zou de berechtings-scenes, waarin een joelende volksmenigte het leven van de verlosser opeist, met groter realisme hebben kunnen uitbeelden. de innig-vrome koralen, die de schokkende gebeurtenissen onderbreken, vallen allerminst uit de toon. Zij zijn met dramatische verwikkelingen verweven als lyrische hoogtepunten van ontroerende bezinning.