In de Renaissance en de Barok zijn verzamelingen van kunst en curiositeiten in de vorm van zogeheten Kunst- und Wunderkammer bijzonder populair. Met name vorsten, edelen, rijke kooplieden en geleerden leggen in dit tijd uitgebreide verzamelingen van allerlei objecten aan, en rangschikken die op een speciale wijze. Daarbij gaat het om natuurlijke objecten zoals schelpen, edelstenen, planten(delen), eieren en opgezette dieren, maar ook om door de mens gemaakte voorwerpen zoals schilderijen, beelden, munten, sierraden, technische apparaten en wetenschappelijke instrumenten die gemaakt zijn van de meest uiteenlopen de materialen. Het idee van de graftombe van Christiaan Rozenkruis, zoals die wordt beschreven in de Fama Fraternitatis R.C. uit 1616 is waarschijnlijk ontleend aan de Kunst- und Wunderkammer.
De Kunst- und Wunderkammer hadden als doel om de wereld in het klein te tonen en tegelijkertijd de plaats van de mens in het universum te benadrukken. Dergelijks geordende verzamelingen gaven niet alleen een indruk van de natuurfilosofie inde vroegmoderne tijd, maar weerspiegelden ook het mens- en wereldbeeld in de zestiende en zeventiende eeuw. Het hermetische principe van analogie tussen de macrokosmos en de microkosmos – de mens – is hier essentieel. Het kosmologische systeem wordt geïnterpreteerd als een referentiekader waarin objecten, levende organismen, geest en stof met elkaar verbonden zijn en elkaar beïnvloedden. Het doel van een Kunst- und Wunderkammer – dat ook wel theatrum sapentiae, een theater van kennis wordt genoemd – is om de verborgen relaties op te helderen. Degenen die de Kunstkammer inrichtten maakten gebruik van de Ars mnemoriae, de mnemotechniek of geheugenkunst.
De Kunst- und Wunderkammer zijn enerzijds een nieuw verschijnsel in de zestiende en zeventiende eeuw als gevolg van onder andere afnemende invloed van de kerk, belangstelling voor de oudheid, wetenschappelijke ontdekkingen en de zeevaart. Anderzijds zijn ze ook te zien als een opvolger van de schatkamers met kostbare voorwerpen in kerken en paleizen in de late middeleeuwen. Ze zijn ook te zien als voorlopers van moderne musea. De verzamelingen waren echter niet openbaar, maar konden alleen op uitnodiging van de trotse eigenaar worden bewonderd.
Een van de grootste, meest gevarieerde en beroemdste Kunst und Wunderkammer in de zeventiende eeuw was die van de hermetische keizer’ Rudolf II. Deze bestond uit drie zalen en was encyclopedisch gerangschikt door zijn huisarchivaris Anselmus Boetius de Boodt. Deze specialist in mineralen reisde met zijn vriend Thaddeus Hagecius rond om nieuwe curiositeiten te verzamelen. Keizer Rudolf II nam kunstschilders in dienst die voor kem werkten, onder wie Giuseppe Arcimboldo, Karel van Mander, Hans Vredeman de Vries, Adriaan de Vries, Hans von Aachen en Bartholomeus Spranger.
In 1648 is de verzameling van Rudolf II geplunderd is door Zweedse legers bij de verrovering van Praag. Slechts gedeelten ervan zijn vandaag de dag opgenomen in collecties in Wenen. De plundering in Praag betrof 470 schilderijen, 69 bronzen beelden, enkele duizenden munten en medallions, 179 objecten van ivoor, 600 vaten van agaat en kristal, 185 werken van edelsteen, onbewerkte diamanten, meer dan driehonderd wetenschappelijke instrumenten en vele andere objecten.