Jamblichus: een vertegenwoordiger van de neoplatoonse mysteriën die theürgie introduceerde in het neoplatonisme

Jamblichus (245-320) stichtte, naar het voorbeeld van Pythagoras, een eigen school in Apameain zijn geboorteland Syrië. Hij was, naast Pythagoras, Plato en Hermes, sterk beïnvloed door de zogenaamde Chaldeeuwse Orakels. Volgens Chaldeeuwse Orakels is het goddelijke in alles aanwezig, ook in dieren, planten en stenen. Het goddelijke is in iedere volgende zijnsvorm, telkens wel iets minder aanwezig, maar is nooit helemaal weg. Jambichus beschrijft dat in de ‘Over de Mysteriën’ zo:

‘En zoals het Licht in het luchtruim komt zonder zich daarmee te vermengen – dat dat werkelijk zo is blijkt daaruit dat er geen deeltje van het Licht in zichzelf terugblijft wanneer de Lichtbron is verdwenen, terwijl de Lucht toch nog altijd warm blijft, ook als de Warmtbron weg is – evenzo verlicht ook het licht van de goden, afgezonderden alleen in zich zelf verblijvend en (toch) alles doordringend wat bestaat en toch in zichzelf alleen is gegrond. En waarlijk, ook het zichtbare kosmisch aardse en aarde-Licht is een eenheid, in zich afgesloten, overal een en hetzelfde, zodat het onmogelijk is een deel daarvan voor zichzelf af te scheiden om rondom af te schermen of zich van de Lichtbron te scheiden. Volgens dezelfde gezichtspunten kan zich het gehele Wereldal – dat deelbaar is – met betrekking tot het ondeelbare Licht van de goden, dat het in regionen in zich opneemt, delen. Het goddelijke Licht zelf echter is overal een en volledig hetzelfde en komt allen die daaraan deel hennen ongedeeld toe, en vervult alles met volkomen Kracht … en verbindt het einde met het begin.’

Jamblichus introduceerde de theürgie binnen het neoplatonisme, d.w.z. het gebruik van rituelen om tot het schouwen van de goden te komen. De rituelen dienen hier niet om de goden een dienst te bereiden. De goden hebben geen verering van mensen nodig. 

De Griekse term theourgia is opgebouwd uit twee woorden: theos en ergon, ‘god’ en ‘werk’, wat meestal vertaald wordt met ‘werk van de goden’. Inge Brekelmans geeft de kern daarvan treffend weer. 

‘Het zijn de goden die een menselijke ziel verheffen uit de materiële wereld. Maar voordat deze verheffing door de goden kan plaatsvinden, heeft de mens zelf ook een taak. De menselijke ziel moet zichzelf voorbereiden op deze verheffing door bepaalde rituelen uit te voeren die een zuiverende werking hebben op de menselijke ziel waardoor zij een vruchtbodem voor de goden wordt, wat betekent dat een goddelijke kracht bezit van haar kan nemen … De theürgische rituelen verleggen de focus van de mens, want in plaats van op zichzelf gefocust te zijn, richt hij zijn aandacht op het goddelijke in de wereld. Ondanks dat de menselijke ziel een materieel lichaam heeft, kan hij door middel van rituelen in contact staan met het goddelijke. Daarom moet de mens zijn lichaam niet alleen zien als een last, maar als een hulpmiddel om dichter bij de goden te geraken. 

De menselijke ziel is afgedaald in een lichaam en draagt daarmee bij aan de vervolmaking van de kosmos. De theürgische rituelen laten de mens deze oorzakelijkheid zien. De goden manifesteren zich in de gehele materiële wereld – niet letterlijk afgedaald, maar door hun goddelijke beschijning – en de theürgische rituelen laten de ziel zien hoe alles in verband staat tot de goden. Dit oorzakelijke verband tussen materie en goden, maar ook het gegeven dat alles beschenen wordt door het goddelijke, wordt gebruikt in de theürgische rituelen om het contact met de goden te herstellen.

Theürgie leidt de menselijke ziel tot het hoogste niveau van bewusdtzijn en prikkelt het goddelijke element van de ziel, zodat de ziel vergoddelijkt en zich bewust wordt van de ultieme oorsprong van zijn bestaan en de kosmos: de goden. De wijze waarop die vereniging met de goden mogelijk wordt, lijkt echter weinig filosofisch. Niet op kracht van het menselijke intellect stijgt de ziel tot grote hoogten, maar door de kracht van rituelen.’

In zijn ‘Over de Mysterien’ maakt Jamblichus zijn leermeester Porphyrius duidelijk dat theürgie niets van doen heeft met theoretische filosofie. Daarin gaat het om het streven naar het goede zich te bevrijden van driften en hartstochten en via de kracht van de zuivere rede te komen tot een staat van (stoïcijnse’ apatheia (gemoedsrust), waardoor de ziel het domein van de goddelijke sferen bereikt en gelijk geworden is aan God. Jamblichus zoekt de weg tot het goddelijke door middel van rituelen, als offeren, het noemen van namen van engelen en goden, en het gebed. Gebed is noodzakelijk om het ritueel van het offeren te begeleiden. Het heeft een bevrijdende werking en zuivert de ziel van irrationele begeerten. 

‘Het gewone bewustzijn van de ziel verdwijnt en wordt vervangen door een goddelijke aanwezigheid. Dit is misschien ook wel het moment dat de persoonlijke demon die ons regeert wordt vervangen door een goddelijke leider (Myst. IX.6).’ Het verdwijnen van het eigen bewustzijn gebeurt door extase. Jamblichus beschrijft twee soorten extase waarin één slecht is voor de ziel – veroorzaakt door begeerte – en de andere goed, want deze is veroorzaakt door de goden (Myst. III. 25). Alleen de goede vorm van extase volgt op goddelijke bezetenheid, deze extase is onveranderlijk, bovennatuurlijk, verheft de ziel en verbindt de ziel aan het goddelijke (Myst.III. 25).

Jamblichus pleit niet voor verzaking van het aardse, maar door theürgie is de ziel vrij geworden van begeerten en kent een ‘goddelijk’ leven. Dat dat ook invloed op het lichaam heeft illustreert Jamblichus aan voorbeelden van ‘goddelijk bezetenen’ die geen pijn meer voelen als zij verbrand of gespiesd worden of als hun ledematen worden geamputeerd .

Boven alles is er, volgens Jamblichus, een transcendente onvergankelijke ‘Ene’, uit wie nous (bewustzijn, ook wel intellect) uitstroomt in de zichtbare kosmos van alle ‘hemelen’. In die werelden leven de aartsengelen en de engelen en de daimones (demonen). De demonen zijn als het ware een tussenschakel tussen het goddelijke en het materiële.

Bij Jamblichus is er nog een duidelijk verschil in de soorten demonen, goede en slechte. Later in de geestesgeschiedenis worden demonen louter als slechte entiteiten gezien. Hij gaat ervan uit dat er van rechtstreks contact tussen mensen en goden geen sprake kan zijn. Om als mens toch inzicht te krijgen in ‘goddelijke’ openbaringen kan de theürgist gebruik maken van engelen en goede demonen, die als schakels kunnen fungeren. 

Hij verschilt met zijn vroegere leermeester Porphyrius die dat magie noemt en dat de mens, door middel van slechte demonen, zo het slachtoffer kan worden van ‘nepnieuws’. Jamblichus is daar niet bang voor omdat in zijn opvatting slechte demonen een vat hebben op meer geëvolueerde mensen. Slechte demonen worden alleen aangetrokken door ‘primitieve’ mensen, die nog geheel beheerst werden door hun hartstochten. 

Evenals de gnostische mysticus Valentinus verdeelt Jamblichus de mensen in drie soorten: de hylici die louter hun begeerten volgen, de psychici die hun begeerten volgen, maar ook bezig zijn met hogere zaken en pneumatici die via theurgie het aardse ontstijgen en op aarde een ‘hemels’ leven leiden. Zo maakt Jamblichus ook een driedeling onder de goden: ‘materiële’ goden die regeren over de natuur en het aardse, intelligente goden die boven en buiten de materiële wereld bestaan en de goden er tussenin. Voor de verschillende goden zijn er dan ook verschillende vormen van rituele vereringen dienstig.

Bron: Een reis langs de mysteriën – Van het Oude Egypte tot Carl-Gustav Jung door Jacob Slavenburg

BESTEL ‘EEN REIS LANGS DE MYSTERIËN