In de twintigste eeuw is de alchemie vanuit de diepste duisternis weer naar boven gehaald door de psycho-analyticus Carl Gustav Jung. Scherp zag deze denker in dat wat hij het ‘individuatieproces’ noemde eeuwenlang uitgedrukt is in alchemistische symbolen.
C.G. Jung schreef een uitgebreid boek over Psychologie en Alchemie, maar algemeen wordt zijn Mysterium Coniunctionis als zijn magnum opus op dit terrein gezien. Zoals de titel weergeeft, handelt het in dit werk vooral over de coniunctio, de samensmelting. De twee tegenstellingen die zich verenigen, één worden, vaak weergegeven in de term unus mundus of unio mystica. Jung zet uiteen dat de wereld van de alchemisten een andere was dan die van de twintigste-eeuwse mens.
‘De ingewijde moest keer op keer ervaren dat ongunstige omstandigheden, of een chemische blunder, of – naar het hem toescheen – een duivels ongeluk, de voltooiing van zijn werk tegenhielden, zodat hij van voren af aan moest beginnen. Ieder die zijn gevoel van innerlijke zekerheid onderwerpt aan analoge psychische proeven, zal vergelijkbare ervaringen opdoen. Meer dan eens zal alles wat hij heeft opgebouwd bezwijken onder de harde slagen van de realiteit, maar dit moet hem er niet van weerhouden telkens opnieuw te onderzoeken waar zijn houding nog tekortschiet, wat de blinde vlekken zijn in zijn psychische blikveld. Zoals er nooit een lapis philosophorum is geproduceerd, met zijn wonderbaarlijke vermogens, zo zal psychische heelheid nooit empirisch bereikt kunnen worden, omdat het bewustzijn te beperkt en eenzijdig is om de gehele inhoud van de psyche te kunnen bevatten. We zullen steeds van voren af aan moeten beginnen. Sinds de oudheid wist de ingewijde dat hij zich bezighield met de res simplex, en ook de moderne mens zal door ervaring ontdekken dat het werk alleen goed gedaan kan worden met de grootst mogelijke eenvoud. Maar de eenvodudige dingen zijn altijd het moeilijkst.’
Jung gaf aan dat de alchemisten, ondanks hun projectie, ten opzichte van ons in het voordeel waren, doordat ze zich voortdurend in hun retorten bezighielden met de materie, terwijl wij in de psychologische een neiging hebben tot ‘bleke abstracties’. de alchemist daarentegen mdende dat zijn werk ‘een magisch doeltreffende handeling was, die, zoals de substantie zelf, magische eigenschappen verleende.
Het is in moderne dromen vaak duidelijk dat het collectief onbewuste zelf streeft naar een beter evenwicht tussengeest en materie. Gedurende de hele middeleeuwen, toen het christendom geleidelijk spiritueler werd, werd dat evenwicht gehandhaafd door de onderstroom van het hartstochtelijke werk van de alchemisten met hun retorten.
Het alchemistische proces kent drie hoofdfasen, die we talloze malen in alchemische afbeeldingen tegenkomen: nigredo, albedo en rubedo. Soms wordt er gesproken over een tussenfase tussen albedo en rubedo, namelijk citrinas. Wat houden deze fasen in?
Nigredo (Melanosis) of zwartheid; de confrontatie met de aardgeest/duivel/draak; duisternis, chaos: botsing tussen bewuste ik en schaduw – alchemist reist door duistere ruimte; saturnus is de planeet voor nigredo, de chaos, de prima materia, het lood, god van de dood en afsterven, waardoor een wedergeboorte kan plaatsvinden.
Albedo ((Leukosis) of witheid; het verwerken van het nigredo, oftewel het witwassen, assimilatie en integratie – nog een wankel evenwicht – reflectie – snelle stemmingswisselingen – voortgezette exploratie onbewust door het bewust (wit) te maken – de alchemist dringt door tot zijn binnnewereld. Carl Gustav Jung stelt het albedo gelijk met onbewust. Mercurius (Hermes) en Venus (Aphrodite) (symbool: hermafrodiet) zijn leidende planeten in het albedo-proces.
Rubedo (Iosis) of roodheid; kracht, energie – unificatio (coniunctio – verbinding van het witte met het rode) – de lapis philosophorum – Volgens Jung het archetype van het Zelf.
Bron: Een reis langs de mysteriën van Jacob Slavenburg