De keizerin of heerseres – arcanum 3 van de hermetische tarot – het derde symbool van de Egyptische mysteriën

Op de derde dag sprak de hiërofant voor de derde afbeelding staande aldus: Deze schildering, mijn zoon, stelt de godheid Horus voor, de adelaar, de geest. Je ziet hier niet de alom bekende afbeelding van de man met de sperwerkop. Je ziet hier zijn wezen, symbolisch weergegeven. Horus wordt als de zoon van Osiris en Isis beschouwd. De schildering wordt de koningin, keizerin of heerseres genoemd. Zij heerst! 

Je ziet dat ze een scepter in de hand heeft en op haar hoofd en een met sterren bezaaide kroon draagt. Aan haar voeten bloeit een kleurrijke voorjaarsweide, want zij is heerseres van de aarde – daar wijst de bloemenweelde op. De adelaar en de sterren aan haar kroon beduiden dat zij tevens het heelal bestiert. De koningin die over het Al regeert, is de Natuur, die allesdoordringende levenskracht, de geest. Uit de gedachten van de oergeest ontstond alles, zoals uit onze gedachten hoorbare woorden, de zichtbare daden ontstaan. In gedachten heerst echter dezelfde geest als in woorden en daden.

Hier zie je dus de drie-eenheid: Osiris – gedachten; Isis – het woord en Horus – de geest. Word van hem vervuld. Word aan hem gelijk, gehoorzaam hem, dan zal hij je op adelaarsvleugels omhoog dragen, he doel – de volmaaktheid – tegemoet. 

Aanschouw de adelaar op de rotsen naast de koningin. Deze stelt een onvervulde belofte voor. Nog rust hij, maar hij staat klaar zijn machtige vleugels uit te slaan en met jou, als je je aan hem toevertrouwt, opwaarts te zweven de zon tegemoet. Zijn parool is omhoog, opwaarts en niet voorwaarts, zoals vaak aangenomen wordt door hen wier voorwaarts in feite achterwaarts is; want opwaarts ontwikkelt zich het Al in grootse, zich veelvuldig windende spiralen en alles wat zich tegen dit opwaartse streven verzet wordt vernietigd. 

Mijn zoon, het heelal ontspringt aan twee geweldige stromen, die elkaar kruisen en met elkaar paren, zonder zich te vermengen, zonder hun eigen karakter te verliezen. Ze heten de stroom van de geest en de golf van het leven. De stroom van de geest ontspringt aan het hart van de godheid ; ieder vonk op zich – de menselijke geest – moet in de materie afdalen, zich in de stof belichamen en deze overwinnen om zich door dit gevecht verder te kunnen ontwikkelen. 

In het rijk van de dood zuiveren ze zich van de opgedane bezoedelingen en stijgen gelouterd omhoog naar het rijk van het leven. Daar blijven ze, totdat de materie hen weer naar beneden trekt om door reïncarnatie in de stof nieuwe ervaringen, grotere rijpheid op te doen en door het overwinnen van moeilijkheden, nieuwe kracht te winnen. 

Zo dalen en stijgen de geesten op en af, maar wel steeds in steeds hoger reikende bogen van de goddelijke spiraal. Hoe hoger ze komen, des te meer ze van liefde stralen en zoveel warmte afgeven dat alle zelfzuchtigheid in hen verbrandt. Totdat ze eindelijk de top bereiken, en zich brandend van liefde weer met het oervuur verenigen – de zogenaamde grote sprong. 

De geesten worden door het neerdalen in de stof niet alleen zelf tot ontwikkeling gedwongen, maar ze oefenen ook ene veredelende invloed uit op de stoffelijke vorm, waarin ze tijdelijk opgenomen zijn. Deze stoffelijke vormen zijn in feite verschijningsvormen van de grote levensgolf, die zich eveneens tot steeds hogere levensvormen ontwikkelt. 

De levensgolf ontspringt aan de schoot van de godheid en doorstroomt ruimte en tijd. Uit de bezinksels van lucht en water, uit myriaden onzichtbaar kleine verontreinigingen wordt in de loop van vele duizenden jaren het rijk van de gesteenten en dat van de metalen opgebouwd. Langzaam werkt zich het leven door door deze zware stof heen, vormt in de schoot van de aarde kristallen en laat aan de oppervlakte het oergesteente verweren. Op verweerd gesteente groeien mossen en varens. 

Steeds meer verweert het gesteente en een steeds rijker wordende plantenwereld zal zich ontwikkelen. Het dierlijke leven ontwikkelt zich net zo vanuit de laagste vormen tot steeds hogere. De golf van het leven doorstroomt dus zowel het rijk van de planten en dieren, alsmede dat van de mensen en geesten, overal nieuwe vormen scheppend, steeds hogere, totdat zij eveneens in de schoot van de godheid terugkeert. Deze twee stromen, de stroom van de geest en de golf van het leven, welke naast elkaar lopen, elkaar steeds weer beroerend, bevorderen tezamen de evolutie van het heelal. 

Er bestaat echter, mijn zoon, een kortere, steilere weg om de top te bereiken dan deze natuurlijke, en dat is de weg van de inwijding. Je kunt het hoogste punt langs een geleidelijk stijgende weg bereiken. Je kunt echter ook langs een steile, smalle, uiterst moeilijk begaanbare weg sneller omhoog klimmen. 

Er bestaan geesten die ertoe gedreven worden het pad van inwijding te gaan. Dat zijn de uitverkorenen die sneller het doel willen bereiken om anderen vooruit te kunnen helpen. Ze leiden een zwaar leven vol verdriet en moeilijkheden, doch één dat rijk is aan inzicht en stille vreugde. Zij doorleven in één leven de inhoud van meerdere, want ze willen vooruit, ook tot deze prijs.

Deze gedrevenen zijn de door de goden geroepenen. Het zijn degenen die weten willen, die het antwoord zoeken op de vraag: “Waar komen wij vandaan en waar gaan we naartoe?” en die bereid zijn zich aan beproevingen te onderwerpen en ze te doorstaan – zoals jij! Ze worden sneller rijp dan de anderen en vinden steeds in dit leven vrede en geluk door helpen, steunen, dienen, troosten, genezen en liefhebben. Dit is jouw weg. Ga nu en dank de goden.’

Bron: Egyptische Mysteriën, Inwijding in de Esoterische Tarot door Woldemar von Uxkull