De eerste boetezang uit het Evangelie van de Pistis Sophia: de Mensheidszang

BESTEL HET EVANGELIE VAN DE PISTIS SOPHIA

Hieronder volgt de eerste van de dertien boetezangen die de Pistis Sophia zingt in het Evangelie van de Pistis Sophia. Dit lied staat ook bekend als de Mensheidszang, waarin de Pistis Sophia de dialectiek ontdekt en de doem van de mensheid. 

O Licht der Lichten, waarin ik van den beginne geloofd heb, wil nu, o Licht, naar mijn berouw luisteren. Red mij, o Licht, want slechte gedachten zijn bij mij binnengeslopen.

Ik had mijn blik gericht op de lagere gebieden en zag daar een licht dat mij tot de gedachte bracht tot dat gebied te willen gaan, om mij dat licht toe te eigenen. En ik ging, doch bevond mij aanstonds in de duisternis die in de chaos beneden was en ik was niet bij machte mij te verheffen en naar mijn gebied terug te keren, want de schepselen van Authades verdrongen zich rondom mij en de kracht met de leeuwekop ontnam mij mijn innerlijke licht.

Ik schreeuwde om hulp, doch mijn stem kon niet door de duisternis heendringen en ik hief de blik ten hemel, opdat het licht, waarin ik geloofd had, mij te hulp mocht komen. 

Maar toen ik opwaarts keek, zag ik de ganse menigte der archonten der eonen op mij neerkijken en zich over mij vrolijk maken, hoewel ik hun niets kwaads had gedaan en zij mij zonder reden haatten. Toen de schepselen van Authades het leedvermaak van de archonten zagen, wisten zij dat de archonten der eonen mij niet te hulp zonden komen en deze schepselen, die mij zonder enige aanleiding pijnigden, putten daaruit moed, en het licht dat ik van hen niet genomen had, hebben zij van mij genomen. 

Daarom, o Licht der Waarheid, gij weet dat ik dit in mijn onschuld gedaan heb, in de mening verkerend dat het licht met de leeuwekop aan u behoorde; en de zonde die ik heb begaan, is u bekend. 

Laat mij niet in nood verkeren, o Heer, want ik heb van den beginne in uw licht geloofd, o Heer, o Licht der Krachten, laat mij niet afgesneden worden van mijn licht. 

Want om uwentwil en terwille van uw licht ben ik in deze benauwdheid geraakt, en schande bedekt mij.

Terwille van uw licht ben ik voor mijn broeders, de onzichtbaren, en voor de grote scheppingen van de Barbelo een vreemde geworden.

Dit alles is mij overkomen, o Licht, omdat ik zo vurig uw woonstede zocht, en de toorn van Authades – hij die niet gehandeld heeft naar uw bevel, om te scheppen naar de emanatie van zijn kracht – is over mij gekomen, omdat ik mij in zijn eoon bevond zonder zijn mysterie te volbrengen. 

En alle archonten der eonen hebben mij bespot. Ik verkeerde in dit gebied in diepe droefheid en vol verlangen naar het licht dat ik in den Hoge gezien had. En de wachters aan de poorten der eonen zochten naar mij, en allen die in hun mysterie volhardden hebben mij bespot. 

Doch ik richtte mijn oog omhoog tot u, o Licht, en geloofde in u. Maar thans ben ik in benauwdheid in de duisternis van de chaos, o Licht der Lichten. Zo gij zoudt willen komen om mij te verlossen – want groot is uw barmhartigheid – hoor mij dan in waarheid en red mij.  

Red mij uit de materie an deze duisternis, opdat ik daarin niet onderga, en opdat ik van de scheppingen van de god Authades, die mij in het nauw drijven, en van hun boosheden, gered worde. 

Laat deze duisternis mij niet doen verzinken, en laat niet toe dat de kracht met de leeuwekop al mijn kracht verslind en de chaos mijn kracht versluiert. 

Verhoor mij, o Licht, want uw genade is oneindig groot, en zie op mij neder overeenkomstig de barmhartigheid van uw licht.

Wend uw aangezicht niet van mij af, want ik ben in grote nood. 

Verhoor toch spoedig mijn gebed en red mijn kracht.

Verlos mij van de archonten die mij haten, want gij kent mijn benauwdheid en mijn leed en de marteling van mijn kracht, die zij mij ontnomen hebben. Zij die mij dit alles hebben aangedaan zijn voor uw aangezicht; doe hun naar het u goeddunkt. 

Mijn  kracht keek vanuit het midden van de chaos en vanuit het midden van de duisternis. Ik wachtte of de met mij verbondene zou komen om voor mij te strijden, doch hij kwam niet, hoewel ik had verwacht dat hij zou komen en mij kracht zou verlenen, maar ik heb hem niet gevonden. 

Toen ik naar het licht zocht, gaven zij mij duisternis en toen ik mijn kracht zocht, gaven zij mij materie. 

Moge dan nu, o Licht der Lichten, de duisternis en de materie, die over mij gebracht werden door de schepselen van de Authades, hun tot een valstrik worden. Mogen zij zelf daarin verstrikt worden, en vergeld gij het hun en onttrek hen aan uw genade, zodat zij niet het gebied van hun Authades bereiken. 

Laat hen in de duisternis blijven en laat hen voor immer schouwen in de chaos en laat hen nimmer in den Hoge schouwen. Hun wraak kome over hen [zelf] en uw gericht moge hen treffen. 

Sluit hen uit van het gebied van hun god, de Authades, en verhinder hun schepselen om tot hun gebieden te gaan, want goddeloos en onbeschaamd is hun god, menend dat hij deze boosheden uit eigen kracht begaan had, zonder te weten dat, wanneer ik niet naar uw bevel verootmoedigd was, hij geen macht over mij zou hebben gehad. 

Doch toen gij mij door uw bevel verootmoedigd had, hebben zij mij des te meer vervolgd en hun scheppingen voegden leed toe aan mijn vernedering. 

Mijn lichtkracht namen zij van mij af en zij vielen mij opnieuw aan om mij in benauwdheid te brengen en mij van al mijn licht te beroeven. Laat hen, om hetgeen zij mij aangedaan hebben, niet opstijgen tot de Dertiende Eoon, het gebied van gerechtigheid. 

En laat hen niet gerekend worden tot hen die zichzelf en hun licht reinigen, en laat hen niet worden gerekend tot hen die, o snel de mysteriën van het licht te kunnen ontvangen, snel berouw tonen. 

Want zij hebben mij mijn licht ontnomen, mijn lichtkracht begint mij te ontzinken, en ik ben van mijn licht verstoken. 

Daarom, o Licht, dat in u is en dat met mij is, ik zing de lof van uw naam, o Licht, in glorie. 

Moge mijn loflied u welgevallig zijn, o Licht, als ware het een uitnemend mysterie, dat ontvangen wordt in de poorten des lichts, en dat uitgesproken wordt door de brouwvollenen welks licht door henzal worden gereinigd.

Laat al wat stoffelijk is zich thans verheugen; zoek allen het licht, op dat de kracht van uw ziel, die in u is, leve. 

Want het Licht heeft de materie verhoord en er zal geen materie ongereinigd worden gelaten. 

Mogen de zielen en de materie en al wat zich in de materie bevindt de Heer van alle eonen loven. 

Want God zal hun ziel uit de materie redden en er zal in het licht een stad worden toebereid, en alle zielen die gered worden, zullen in die stad wonen en zullen haar beërven. 

De zielen van hen die mysteriën zullen ontvangen, zullen in dat gebied verblijven en allen die mysteriën hebben ontvangen in zijn naam, zullen aldaar verkeren. 

Bron: Het Evangelie van de Pistis Sophia