Sir Gawain en lady Ragnell, Arthur-verhaal met een diepere spirituele betekenis


LEES MEER OVER DE LEZING OP 8 MEI IN CAPELLE AAN DEN IJSSEL

Een van de vreemdste avonturen die er tijdens de regeling van koning Arthur plaatsvonden, begon op de kerstdag waarop de koning en een aantal van zijn ridders het feest vierden in het kasteel te Carlisle. Kort daarvoor hadden de koning en zijn ridders een grote slag geleverd tegen de saksen, hoog in het noordoosten van Schotland en hen uit heel Brittanje verdreven, en de macht van de koning scheen eindelijk voorgoed verzekerd te zijn voor het hele land.

De legerscharen marcheerden weer nar het zuiden; koning Arthur met een uitgelezen troep ridders volgde wat langzamer, en kerstdag brak aan voor zij goed en wel Schotland uit waren. Het was daarom dat z ij naar Carlisle gingen om het feest te vieren, maar dit was nog nauwelijks begonnen of er kwam een schone jonkvrouw wenend en handenwringend de zaal in.

‘Koning Arthur!’ riep zij, ‘sta mij toch een gunst toe, bid ik u! De dappere ridder met wie ik getrouwd ben , is overmeesterd en meegesleurd door die gemene ridder van het kasteel te gewin! Het is een vreselijk oord, dat kasteel, dat daar zo dreigend ligt op een zwarte rots hoog boven het diepe meer van Tarn Wathelyne; en daar ligt die verschrikkelijke redder op nietsvermoedende voorbijgangers te loeren, sleept ze mee naar zijn burcht, beroofd hen, eist losgeld of smijt ze van de muur in het diepe water van het meer.

Pas gisteren nog, toen mijn man en ik midden in het Woud van Inglewood reden, viel die vreselijke  ridder van Wathelyne ons plotseling aan, wierp mijn man van het paard en sleepte hem geboeid mee, nadat hij mij schadelijk mishandeld had. U kunt allen nog zien hoe erg hij mij met de zweep over mijn gezicht heeft geslagen! … Toen de ridder van Tarn Wathelyne wegreed, riep ik hem achter dat de goede koning Arthur wel spoedig zou komen om het kwaad te wreken dat mij was aangedaan, maar hij lachte boosaardig en schreeuwde: ‘Zeg maar tegen de laste koning dat hij me, wanneer hij maar wil, in Tarn Wathelyne vinden kan – maar ik weet best dat hij toch nooit tegen me durft op te komen!’

En daarom ben ik spoorslags naar u toegekomen, edele koning Arthur, want als eer één man in de wereld is die hem aandurft, dan is u het!

‘Wel, op mijn eer als ridder!’ riep koning Arthur, ‘dit avontuur wil ik zelf behartigen!  Het is lang geleden dat ik alleen op avontuur uitging, maar deze ridder van Tarn Wathelyne zal door geen andere speer vallen dan de mijne!’

‘Laat mij liever gaan, heer koning,’ zei Sir Gawain. Het zou kunnen dat degeen die naar het betoverde kasteel gaat, iets overkomt – en zonder u kan het rijk Logres niet voortbestaan.’

‘Ik dank je wel, beste neef, voor je bezorgdheid,’ zei Koning Arthur vriendelijk, want hij hield van Gawain meer dan van welk ander van zijn ridders. ‘Maar dit keer laat ik me er niet van afhouden zelf iets te doen.Breng mij mijn zwaard en mijn lans Ron, en zeg mijn schildknapen dat zij zo vlug het maar kan mijn paard zadelen!’

En ofschoon Gawain en Lancelot, Geraint en Gareth hem poogden over te halen om een van hen dit avontuur op te dragen – zelfs Sir Kay bood aan dit te doen – koning Artur reed weg uit Carlise met de edelvrouw samen, en raakte weldra uit het gezicht in het donkere woud van Inglewood. Vele en vele mijlen gingen zij voort tot zij, juist toen de zon begon te zinken in de richting van de heuvels en bergen van Cumberland, uit het woud kwamen en bij de oever van een donker meer met zwarte, dreigende rotsen die er aan alle kanten steil in afdaalden, en zij een grimmig, afschrikwekkend kasteel op een eiland op enige afstand van de oever zagen liggen.

‘Dit is Tarn Wathelyne!’ zei de edelvrouw. ‘En kijk, daar komt die afschuwelijke ridder zelf al aan!’

Koning Arthur keek in de richting die zij aanwees, en zag de grote ophaalbrug van het kasteel langzaam zakken tot hij op de rotsrand rustte waar de weg naar het kasteel ophield. En bij de ingang van het kasteel zat daar, op een groot paard, de vreselijkste man die hij ooit gezien had, en ook de grootste: het leek wel een reus, met zijn lange armen en grove, woeste gelaat.

‘Aha!’ brulde de ridder van Tarn Wathelyne. ‘Is dat Arthur, die bastaardkoning van dat miserabele Logres? Vele jaren heb ik er naar verlangd je eens te ontmoeten – en welkom daarom op het kasteel Tarn Wathelyne! Ik ben Groter Somer Joure – en ik daag je uit, laffe koning!’

Dit maakte Arthur zo woedend dat hij zich niet langer kon bedwingen, en zich geen tijd gunde om er over te denken hoe vreemd alles was dat er die dag gebeurde, noch om de boze glimlach te zien die er plotseling om de lippen van de edelvrouw kwam. Hij velde zijn speer, – de machtige speer waartegen niemand weerstand kon bieden – en galoppeerde in volle vaart op de ridder toe. De weg af, de rotswand over en de lange draaibrug op … en toen bleef plotseling zijn paard doodstil staan, angstig hinnikend, en zonken zijn armen machteloos langs zijn zijden, terwijl hijzelf overmeesterd werd door een angst, die niet natuurlijk was.

‘Gromer Somer Joure!’ schreeuwde de ridder, terwijl hij zo hard lachte dat de heuvels zijn stem weergalmden en de kraaien krassend opvlogen van de torens van het kasteel. ‘Gromer Somer Joure heeft overwonnen! Er bestaat geen man die niet bang voor hem is!’

‘Dit is duivelswerk!’ hijgde Arthur, terwijl zijn haar overeind ging staan door een angst die hij zelf niet kon begrijpen. ‘Dit kasteel is van mijn meesteres, koningin Morgana le Fay!’ zei de edelvrouw, terwijl zij naar hem toe kwam rijden en Arthur met scherpe en harde woorden bespotte

‘Heb genade!’ zei Arthur, ‘dan zal ik je toestaan wat je ook vraagt!’

‘Goed, ik zal je genade schenken!’ bulderde Gromer Somer Joure, ridder van Wathelyne. ‘Je mag weggaan voor een jaar en een dag, maar eerst moet je me je woord geven als koning en als ridder van de Ronde Tafel, dat je zult terugkeren – en alléén terugkeren. En ik draag je deze taak op : ga waar je wil en vraag ieder die je tegen komt wat het is dat door vrouwen het meest wordt begeerd. Wat het is weet ik zelf best, en als je me over een jaar het juiste antwoord kunt geven, dan zul je vrij uitgaan, dat zweer ik – en ik ben een waarachtig ridder, het doet er niet toe in wier dienst ik thans ben. Maar als je niet het goede antwoord vindt, dan vermoord ik je op deze betoverde brug hier en smijt je lichaam in het donkere water van Tarn Wathelyne! En ga nu!’

Hij zwaaide met zijn armen terwijl hij sprak, de laatste woorden uitbulderend, en het paard van de koning draaide zich haast op zijn achterpoten om en ging in wilde angst in woeste vaart er van door, het rotsige pad af en het bos in – en het duurde een hele poos voor koning Arthur het weer in de hand had.

Voor de maan opging, bereikte hij Carlisle, waar Sir Gawain hem opwachtte en nu alles hoorde wat er gebeurd was. ‘Ik weet nauwelijks wat ik moet beginnen,’ zei koning Arthur. ‘Mijn zuster zoekt mijn dood met hulp van een nieuwe en vreselijke macht – en ik weet niet hoe ik me daartegen met verzetten.’

‘Dit is vast het laatste wat tegen Logres wordt ondernomen,’ zei Gawain. ‘Als wij het kwaad ditmaal opnieuw weten te overwinnen, dan zal het zich niet weer door de toverkracht tegen ons kunnen keren.’

‘Eén ding staat vast,’ zei koning Arthur, ‘ik moet mij woord houden en over een jaar naar die ridder van Tarn Wathelyne teruggaan. En intussen zal ik proberen het antwoord op zijn raadsel te vinden.’

‘En ik help zoeken,’ zei Sir Gawain.

Een jaar was  voorbijgegaan toen koning Arthur en Sir Gwain opnieuw door het woud van Inglewood reden om Sir Gromer Somer Joure te gaan ontmoeten. Treurig reden zij voort, want ofschoon Arthur twee boeken bij zich had, gevuld met de antwoorden die hij en Gawain in het hele land hadden bijeengebracht, hij was er zeker van dat niet één ervan de ridder van Tarn Wathelyne zou tevredenstellen.

Niet lang voor het einde van hun reis kwamen zij uit het zwaar beboste gedeelte op een kale hoogvlakte met venen en moerassen, en daar ontmoetten zij plotseling een prachtig geklede dame die op een groot wit paard reed. Haar kleren waren zeer kostbaar en zij droeg heel wat glinsterende edelstenen, maar toen Gawain haar aankeek werd hij bleek, en koning Arthur sloeg een kruis als stond hij tegenover iets bovennatuurlijks.

Want zij was de afschuwelijkste vrouw die ooit door een menselijk oog was aanschouwd: haar gezicht was rood als de ondergaande zon, en lange gele tanden kwamen tevoorschijn tussen haar beid slappe lippen, haar hoofd zat op een verdikke hals en zelf was zij zo dik en vormloos als een ton. Maar de afschuw die zij wekte, scheen toch door nog iets anders dan haar uiterlijk te komen, want in haar grote schele, rood-omrande ogen verschool zich een vreemde en huiveringwekkende schaduw van angst en lijden.

‘Heil u, koning Arthur!’ riep zij met schelle, krakende stem.

‘En praat nu maar heel aardig tegen me, want uw leven hangt daarvan af!’

‘Mevrouw,’ zei koning Arthur heel ernstig, ‘ik groet u zeer beleefd, – en ik zou niet anders doen, onverschillig of u de hooggeplaatste dame of het eenvoudigste meisje in het hele land was.’

‘Dank u, antwoordde de vrouw. ‘En luister nu goed: ik weet wat het doel is van uw tocht en welk raadsel u vandaag moet oplossen, of anders sterven – en de antwoorden die u tot nu toe gevonden hebt, zijn geen cent waard!’ Zij lachte weer haar schril gegiechel, en ging toen plotseling ernstig voort: ‘het juiste antwoord kan ik u vertellen, en dat wil ik doen, maar op één voorwaarde.’

‘En welke is die, mevrouw?’ vroeg koning Arthur toen zij zweeg.

‘Uw woord als koning en als ridder van Logres dat een van uw ridders, van even goede geboorte als u zelf is, vandaag nog met mij zal trouwen!

‘Dat kan ik niet beloven,’ zei Arthur, terwijl hij aankeek en zich afkeerde, onpasselijk van afschuw, hoezeer hij zich inspande om zijn gelaat in bedwang te houden.

‘Ga dan maar uw dood tegemoet,’ gniffelde de weerzinwekkende vrouw, terwijl een nog pijnlijker blik in haar ogen kwam.

‘Wacht even!’ riep Sir Gawain plotseling, ‘ik ben koning Arthurs neef en ridder van de Ronde Tafel: als ik u tot vrouw neem, wilt u ons dan het antwoord op Sir Gromer Somer Joures raadsel zeggen?’

‘O zeker, Sir Gawain, wel zeker wil ik dat doen!’ antwoordde zij gretig.

‘Bedenk wel wat je doet,’ riep koning Arthur uit. Dit is een te grote zelfopoffering…’

‘Maar die ik toch doen wil, heer koning,’ zei Sir Gawain rustig. ‘Mevrouw, ik geef u mijn woord dat ik wettig met u trouwen zal als u het leven wilt redden van mijn oom, koning Arthur!’

‘Ga dan naar Tarn Wathelyne,’ zei de dame, ‘en als u terugkeert, dan zal ik hier op u staan wachten en zullen wij samen naar Carlisle terugkeren.’

Daarop ging zij naar koning Arthur toe en vertelde hem het antwoord op het raadsel.

Kort hierna kwam Arthur opnieuw bij het donkere Tarn Wathelyne en het betoverde kasteel van de ridder; maar Sir Gawain bleef wachten aan de rand van het woud. En daar, net als de vorige keer op zijn groot paard gezeten, was Sir Gromer Somer Joure.

‘Wees gegroet, koning Arthur!’ riep hij ‘Je bent een dappere kerel, dat je je zo precies aan je afspraak houdt. Maar vooruit nu, vertel me het antwoord op mijn vraag: Wat verlangen de vrouwen het meeste van alles? Want als je het juiste antwoord geeft, dan zweer ik, dat je van mij niets te duchten hebt.

Hierop opende koning Arthur zijn twee boeken en las de vele antwoorden voor die hij bijeen had gebracht … Maar aan het eind lachte Sir Gromer Somer Joure tot de heuvels om het donkere meer er van weergalmden.

‘Je redt zo je leven niet, koning Arthur!’ riep hij uit. ‘Praal en luister en statie, mooie kleren plezier, liefde, weelde, niks doen, en de rest van al de onzin die je me hebt voorgelezen – nee, daar is het juiste antwoord niet bij. Vooruit nou, buig je hoofd zodat ik het kan afslaan en naar mijn geliefde, naar koningin Morgana le Fay brengen kan!’

‘Wacht even,’ zei koning Arthur. ‘Onderweg ben ik in het veen een afschuwelijk lelijke dame tegengekomen, en die heeft me gezegd dat wat de vrouwen het meest begeren, is over mannen te heersen – ja, zelfs over de grootste …’

Daarop uitte de ridder van Tarn Wathelyne een vreselijke vloek: ‘Het is die verdomde heks lady Ragnell!’ riep hij. ‘Die heeft me verraden, hopend zo te zullen ontsnappen – maar dat zal haar niet lukken … Ga nu maar door, koning Arthur, van mij hebt u niets meer te vrezen, en als ik ooit kans krijg mezelf vrij te maken van koningin Morgana le Fay, dan hebt u misschien nog wel eens een plaatsje voor me aan uw hof. Ik ben een ruwe kerel en wat grof in de mond, maar ik ben een man van mijn woord, trouw aan wie ik dien, en een reuzevechter.’

‘U kunt komen wanneer u maar wilt,’ zei koning Arthur. ‘Het rijk Logres is groot genoeg voor ieder die het eerlijk wil dienen en die rein van hart …’

Maar Sir Gromer Somer Joure had zijn paard al gekeerd en galoppeerde, een kreet slakend als van iemand die gepijnigd wordt, over de ophaalbrug het kasteel van Hewin binnen, daar naast de donkere golven van Tarn Wathelyne. En achter hem viel de valdeur kletterend neer en zwaaide de ophaalbrug knarsend weer op zijn plaats, als een grafsteen op een of andere boze geest.

Langzaam reed koning Arthur de weg terug die hij gekomen was en vond Gawain op hem wachtend aan de rand van het woud, verheugd omdat hij hem veilig van dit vreselijk avontuur zag terugkomen.

‘Ja, ik mag blij zijn dat ik aan de dood ben ontsnapt,’ zei koning Arthur treurig, ‘maar het betekent voor jou, vrees ik, een narigheid en een kwaad waarvan alleen de dood je zal kunnen bevrijden …’

Zij reden door het woud terug, en op het drasland vonden zij de walgelijke lady Ragnell op hen zitten wachten. ‘Ik heb u gered, koning Arthur!’ riep zij met haar schrille krakende stem. ‘En  nu wordt die kranige Gawain mijn echtgenoot … Rijdt nu voor ons uit, heer koning, opdat u de dapperste ridder van Logres en zijn bruid op waardige wijze kunt ontvangen!’

Bekommerd gaf koning Arthur zijn paard de sporen en haastte zich door het woud van Inglewood, tot hij aan Carlisle kwam. Daar liet hij de ridders en edelvouwen van zijn hof bijeenkomen, vertelde hun iets van zijn avonturen en verzocht hun alles gereed te maken voor een statie-huwelijk. Die avond reden hij en koningin Guinevere door de straten naar de poort van de stad, gevolgd door een nobele stoet ridders en edelvrouwen, terwijl de hele bevolking van Carlisle gereed stond om bruid en bruidegom toe te juichen. Zij gingen naar de poort en wachtten daar, tot zij op de straatweg die naar het woud voerde Sir Gawain langzaam zagen komen aanrijden met een dame op een wit paard naast hem. Ze konden zien dat zij prachtig gekleed was en hoe het licht van de ondergaande zon schitterde en werd teruggekaatst door talrijke edelstenen die zij droeg, en allen die gekomen waren om haar te begroetten begonnen te juichen …

Maar plotseling verstomde het gejuich en ging het over in gekreun en daarna in stilzwijgen, toen men het vreselijk misvormde gezicht van lady Ragnell zag, haar afschuwelijk grote schele ogen, en hoe zij als een vormloos bos stro op haar paard zat.

Sir Gawain stelde haar voor aan de koning en de koningin als was zij de schoonste vrouw in de hele wereld, en zij grijnsde en grinnikte toen Sir Lancelot en Sir Tristam, Sir Gareth en Sir Geraint en nog vele andere edele ridders om de beurt haar hand kwamen kussen. maar de woorden bleven in hun keel steken toen zij Sir Gawain geluk wilden wensen, en in stilte reed de kleurige stoet naar de grote kathedraal, terwijl een zelfde stilte plotseling over de toeschouwende menigte viel toen bruid en bruidegom voorbijreden.

Zonder dat zijn stem maar één keer haperde nam Sir Gawain, in tegenwoordigheid van heel het volk, voor het hoge altaar lady Ragnell tot vrouw, en leidde haar daarna naar de ereplaats in de hal van het kasteel, waar alles was gereedgemaakt voor een groot feest.

Maar vreugde en vrolijkheid op dat feest waren geforceerd, allen keken met afschuw naar lady Ragnell zoals zij daar naast Gawain zat te zwelgen en te kwijlen terwijl ze at en dronk, en er was er niet één die niet medelijden had met Sir Gawain en zich verbaasde over dit vreemde huwelijk.

Het feest liep ten einde en Gawain, met een bleek gezicht dat verwrongen was van pijn, leidde zijn bruid naar het grote, donkere vertrek waar kaarsen hun onzeker licht wierpen op de geborduurde wandtapijten en donkere schaduwen tekenden op de met biezen versierde stenen vloer.

Toen zij samen alleen waren naast de grote legerstede, die gebeeldhouwd was en met het fijnste linnen was opgemaakt, zei lady Ragnell, wier stem nog afschuwelijker was nu ze niet alleen schril en kakelend doch ook logdik was van het drinken: ‘Lieve man – kus me nu zoals een bruidegom dat zijn bruid hoort te doen. Want we zijn nu werkelijk man en vrouw, tot de dood ons zal scheiden!’ En zij lachte met een kakelende lach, die wegstierf in een hijgerige stilte.

Gawain ging dichter bij haar, zijn gezicht nog bleker en zijn ogen star van zielensmart, – maar toen zag hij de nog diepere smart in haar ogen, waardoor het afzichtelijke van haar gelaat tot iets onwezenlijke werd toen hij zich naar haar toeboog en op de lippen kuste. Daarna keerde hij zich met een smartelijke kreet van haar af en leunde tegen de muur, terwijl hij zijn gelaat in de handen verborg en zijn schouders schrokten van snikken die hij niet inhouden kon. ‘Gawain – lieve Gawain!’ zei een stem achter hem, een zachte zoete stem, die van liefde trilde.

Langzaam keer zij zich om, als in een droom, en waar een ogenblik tevoren de walgelijke lady Ragnaell had gestaan, daar zag hij nu het lieflijkste meisje dat hij ooit had aanschouwd. Rijzig en slank stond zij daar, haar blanke armen naar hem uitgestrekt, en met haar lieve gezichtje en haar prachtige ogen stralend van liefde voor hem …

‘Jonkvrouw!’ hijgde hij in allergrootste verbazing. ‘’Jonkvrouw! wie is u? Waar is mijn vrouw Ragnell?’

‘Ik ben Ragnell – je vrouw – als je mij hebben wilt,’ zei zij met haar diepe, zoete stem, die als een verkoelende wind viel op zijn gekweld, koortsachtig brein. ‘Door je grote liefde en je edele opoffering heb je me bevrijd van de kwade betovering die de boze koningin Morgana le Fay had gelegd op mij en op mijn broer, de dappere ridder Sir Gromer Somer Joure … Maar nog ben ik niet helemaal vrij, want slechts twaalf uur per dag zal ik zijn zoals je me nu ziet: de rest van de dag  moet ik er weer even afschuwelijk uitzien als toen je me trouwde. Kies nu of ik overdag of ’s nachts mooi zal zijn, en wanneer lelijk. !’

Gawain stond er bij als iemand die volkomen de kluts kwijt is, en Ragnell ging voort: ‘Bedenk wel wat je doet! Bedenk wat je, als ik overdag lelijk ben, zult moeten verduren als ik als jouw vrouw aan het hof kom en zal worden gezien door alle ridders en edelvrouwen van Logres … Bedenk ook wat je zult moeten verduren als ik ’s nachts lelijk ben – als jij en ik samen alleen zijn, als je moe thuis komt na een lange dag en je vindt dan dat monster met die schelle stem klaar staan om je nachtrust te verstoren … Kies nu wat het zal zijn.!’

‘Mevrouw,’ zei Gawain even later, terwijl hij met gebogen hoofd voor haar bleef staan. ‘Dit is iets , waarin niet ik dien te beslissen … Bedenk zelf wat u te verduren zult hebben overdag als de ridders en edelvrouwen u met afkeer aankijken en zich vol afschuw terugtrekken, en niet antwoordden als u spreekt … Bedenk ook wat het voor u zal zijn ’s nachts, als ik u overdag zo aantrekkelijk zal hebben gezien, en me dan niet over mijn gevoel van afkeer zal kunnen heenzetten, dat ik zal krijgen als u in dat vreselijke uiterlijk tot mij komt… voor u is dit alles het ergste, en daarom is het aan u, te kiezen wat het minst erg voor u is.’

‘O Gawain, Gawain!’ riep Ragnell, en het volgend ogenblik lag zij wenend in zijn armen. ‘Nog nooit was er in de wereld een ridder zo edel en onzelfzuchtig als jij! Door deze keus – nee, door de keus aan mij te laten – heb je de betovering voorgoed ongedaan gemaakt: en nu zal ik, zo mooi als ik nu ben, dag en nacht de jouwe zijn, tot het noodlottige uur komt waarin ik je zal moeten verlaten … Maar wij zullen heel wat gelukkige jaren hebben voor het zover is – en wel verdien je alle geluk dat de wereld je geven kan!’

De volgende ochtend was er zulk een vreugde aan koning Arthurs hof als daar nog nooit geweest was, en men wist niet, wat men daar zou doen om Sir Gawain en zijn beminnelijke bruid genoeg eer te bewijzen.

Zeven jaren leefden zij gelukkig samen – geen paar dat gelukkiger was in het uitgestrekte rijk van Logers; toen, op de voorbeschikte dag, verliet Ragnell Sir Gawain voor immer. Sommigen zeggen dat zij stierf, anderen beweren dat zij naar de uitgestrekte wouden van Wales vluchtte en daar een zoon baarde die later een van de edelste ridders van de Ronde Tafel werd, maar of de naam van die zoon Percival was, dat wordt ons door die oude verhalen niet verteld. Sommigen noemen hen eenvoudigweg ‘de Schone Onbekende’ – maar zijn avonturen waren zozeer gelijk aan die van Percival, dat wij wel mogen geven dat in een verhaal, hetwelk nu verloren is gegaan, Percival inderdaad de naam was de zoon van Sir Gawain en Lady Ragnell.

Bron: Koning Arthur & de tafelronde van Roger Lancelyn Green

THEMAMIDDAG OVER DIT ARTHUR-VERHAAL

Datum: zondag 22 april 2018
Tijd: 14.00 – 16.00 uur
Adres: Frederik van Eedenstraat 1, Utrecht
Toegang: gratis