Korte tijd na de opstanding van Jezus bevonden enkele discipelen zich bij het meer van Tiberias. Petrus, die Jezus verloochend had, was er ook bij. Hij was de leider van deze groep mannen. Hij keek eens naar de lucht, toen naar het water om te zien of de omstandigheden gunstig waren om uit ter varen. Toen zei hij: ‘Vrienden, ik ga vissen!’ De anderen wachtten al lang op dit woord en zeiden dan ook spontaan: ‘Goed, Petrus! Wij gaan met je mee!’
IJverig en vol enthousiasme maakten zij het schip gereed en tegen de avond voeren zij uit. Die lange nacht wierpen zij vele malen hun netten uit en haalden ze weer in, maar …. niet één vis konden zij vangen.
En in de vroege morgen keerden zij ontmoedigd en teleurgesteld naar het strand terug. Daar stond Jezus naar hen uit te kijken. Zij schonken echter nauwelijks aandacht aan hem, want zij herkenden hem op zo’n grote afstand niet.
Jezus wist van hun moeizame arbeid in de lange nacht. Hij wilde hen helpen, zoals hij dit al zo dikwijls had gedaan. Daarom riep hij hen over het water toe: ‘Mannen, hebben jullie wat te eten voor mij?’
Nu moet je niet denken dat Jezus om een vis vroeg om te eten. Het teken vissen uit de dierenriem is symbool van de goddelijke liefdekracht die uit het koninkrijk van God neerdaalt en uitredt. Eigenlijk vroeg Jezus dus aan de mannen: ‘Hebben jullie voldoende liefdekracht?’
Maar de mannen herkenden hem niet en begrepen daardoor ook zijn woorden niet. Teleurgesteld riepen ze terug: ‘Nee, niets! Wij hebben niets gevangen!’
Maar Jezus deed afsof hij de teleurstelling niet merkte. Enthousiast en vol overtuiging riep hij hen toe: ‘Werp jullie netten uit aan de rechterzijde van het schip! Dan zullern jullie vinden!’ Want alles wat naar de wil van God gebeurt wordt in de heilige taal ‘rechts’ genoemd; en wat naar de wetten van deze wereld wordt gedaan heet ‘links’.
De manier nu waarop Jezus zijn discipelen toeriep, wekte zoveel nieuwe moed in hun harten, dat zij hun schip keerden en opnieuw het meer op gingen. Midden in de golven wierpen zij hun netten aan de rechterzijde uit. Maar toen de mannen ze weer wilden ophalen, waren ze zó zwaar van vissen, dat zij ze niet aan boord konden hijsen.
Toen fluisterde één van de discipelen die Jezus zeer liefhad Petrus in het oor: ‘Het is onze heer die daar op het strand staat en ons heeft toegeroepen!‘ Een schok voer door Petrus heen. Snel keek hij of de meester er nog stond.
Ja! Daar stond hij – op dezelfde plaats! Vlug sloeg Petrus zijn opperkleed om, en stapte overboord, om door het water naar het strand en naar zijn meester te gaan. Hij kon geen ogenblik meer wachten, zo verlangde zijn hart ernaar om zijn heer weer te dienen.
Snel voeren ze met het zware net vissen naar het strand en stapten het schip uit. Eindelijk lag het schip vast genoeg en toen konden ook de andere mannen de wal bereiken. Vlakbij Jezus zagen zij een groot houtvuur branden, waarop brood en vis lagen.
Petrus sleepte met inspanning van al zijn krachten het loodzware net naar het strand, om het aan Jezus te tonen. En hoe zwaar het ook was, het net scheurde niet! Honderddrieënvijftig vissen waren er in!
Toen Jezus dat gezien had, zei hij tot allen: ‘Komt laten wij de maaltijd houden. Blij schaarden de discipelen zich om hem heen. Jezus deelde het brood en de vis die op het vuur lagen aan hen uit. Het waren de heilige spijzen en de liefdekracht die hij hun reikte. En alle discipelen herkenden hem nu en voelden zich gelukkig en volkomen veilig.
Na de maaltijd richtte Jezus het woord tot Petrus. Hij vroeg hem: ‘Petrus, heb je mij werkelijk lief, meer dan uw vrienden?’ Hij had natuurlijk wel in Petrus’ hart gelezen, hoe groot het verlangen was om te herstellen wat verkeerd gegaan was! En Petrus antwoordde dan ook vol overtuiging: ‘Ja heer! U weet dat ik u liefheb!’ Ernstig keek Jezus hem aan en zei: ‘Weid mijn lammeren!’
Na enige ogenblikken vroeg hij opnieuw: ‘Petrus, hebt je mij werkelijk lief?’ En nogmaals antwoordde Petrus: ‘Ja heer! U weet dat ik u liefheb!’ ‘Hoed dan mijn schapen!’ luidde de tweede opdracht.
Daarna vroeg Jezus voor de derde maal: ‘Petrus, hebt je mij werkelijk lief?‘ Petrus werd er een beetje bedroefd van. Hij dacht dat Jezus maar niet geloven kon dat hij hem liefhad. En nog eens, met al zijn overtuigingskracht antwoordde hij: ‘Heer, u weet alles! U wéét dat ik u liefheb!’ Toen sprak Jezus tot hem: ‘Weid dan ook mijn schapen!’
En met deze derde opdracht schonk Jezus zijn volle vertrouwen aan Petrus en gaf hij hem de leiding over het nieuwe werk, dat spoedig moest beginnen. Want met de ‘lammeren’ en de schapen’ bedoelde hij al de dolende en dwalende mensenkinderen in de wereld, die alleen de weg naar Vaderhuis niet konden vinden en dus beschermd en geholpen moesten worden.
Tekst: Jeugdbijbel van Nita Abbestee