Mohammed – verhalen over de profeet van Petra van Helden – Mohammed de wees

BESTEL MOHAMMED – VERHALEN OVER DE PROFEET

Mohammed is voor moslims over de hele wereld een grote bron van inspiratie. Hij wordt gezien als de laatste profeet die door God naar de mensheid is gestuurd. Hij bracht de Koran, het heilige boek van de moslims. Maar wie was Mohammed eigenlijk?

In dit boek vertelt Petra van Helden de verhalen die bekend zijn over Mohammeds leven op heldere wijze na. We volgen Mohammed van zijn babytijd tot aan zijn dood. Lees over zijn jeugd bij de bedoeïenen en het bezoek van de engel Djibriel (Gabriël) , die hem vertelde dat hij een profeet was. Of over de tocht van Mekka naar Medina, waar hij de eerste moskee bouwde. En ontdek hoe hij uiteindelijk bijna het hele Arabisch schiereiland wist te overtuigen om in de ene God te geloven. Door deze verhalen kunnen zowel moslims als niet-moslims Mohammed beter leren kennen. Hieronder volgen de tekst en de illustraties van het eerste verhaal:

MOHAMMED DE WEES

Een gezegend schepseltje

‘Heb je helemaal geen baby kunnen vinden?’
‘Nee,’ antwoordde Halima. ‘De anderen waren mij voor. Alle baby’s van rijke Mekkanen zijn al weg. Er was nog wel een jongetje zonder vader, maar die wilde niemand hebben omdat zo’n alleenstaande moeder vast niet veel betaalt om haar kind te laten voeden.’ Halima zuchtte en ging op het kleed zitten waar alle inkopen op lagen. Haar man laadde de voorraad die hij op de markt had gekocht op hun oude kameel. 

Ineens sprong Halima op: ‘Hoor eens, ik heb geen zin om als enige van mijn vriendinnen zonder zoogbaby terug te gaan naar ons kamp. Ik ga dat kindje zonder vader halen!’ Haar man lachte. ‘Doe maar wat het beste lijkt. Misschien dat God ons met die jongen iets goeds brengt.’ 

Halima sprong op haar vaalwitte ezeltje en reed terug naar de plek waar de moeders uit de stad Mekka zich even daarvoor verzameld hadden. Het was de tijd van het jaar dat bedoeïenen uit de wijde omtrek voor festiviteiten naar de stad kwamen. De vrouwen van Mekka wilden maar al te graag een bedoeïenenvoedster voor hun kind. Bedoeïenen woonden niet in de stad, maar trokken door de woestijn van oase naar oase. Daar was de lucht fris en het water helder. Dat was wel anders in de stad Mekka! Daar heersten veel ziektes die gevaarlijk waren voor baby’s. Kleine kinderen die bij de bedoeïenen opgroeiden, kregen een sterk lichaam. Bovendien hadden de bedoeïenen een hele mooie uitspraak van de Arabische taal, en dat vonden de mensen van Mekka erg belangrijk. Daarom zochten de Mekkaanse vrouwen een moeder van het bedoeïenenvolk die hun baby zou kunnen voeden. Dat een baby niet door de moeder maar door een andere vrouw gevoed werd, was toen doodgewoon. 

Toen Halima met haar ezel aankwam op het plein, waren alle vrouwen weer vertrokken. Teleurgesteld stapte ze van haar ezel. Maar toen ze langs een steeg liep, zag ze aan het eind een vrouw lopen met een baby in haar armen. Ze herkende de vrouw met het kindje zonder vader.
‘Mevrouw, wacht!’ riep Halima en ze holde met haar ezel aan de hand tot ze de vrouw bereikt had. ‘Mevrouw, sorry dat ik net geen belangstelling had voor uw kindje. Ik zou graag zijn zoogmoeder willen zijn.’ 

De vrouw glimlachte. ‘Ik ben Amina,’ zei ze. ‘En deze jongen heet Mohammed. Zijn vader is gestorven voor zijn geboorte. Zijn opa en ik zorgen voor hem en wij zullen je betalen voor je goede zorg voor deze jongen.’ 

Nadat de vrouwen afspraken hadden gemaakt, stapte Halima met de baby op haar ezel. Ze merkte dat haar jurk nat was bij haar boezem: 

ze lekte melk! Dat was vreemd. Ze had haar eigen baby al een paar dagen nauwelijks melk kunnen geven omdat ze zelf ook slecht te eten had. Het was een droge tijd en er was weinig voedsel. 

Niet lang daarna reden Halima en haar man de stad uit, Halima met haar eigen kindje en de nieuwe zoogbaby op haar ezeltje. Haar man liep naast de volgeladen kameel. Hun tenten hadden ze niet ver buiten de stad opgezet. 

Toen ze daar aankwamen, gaf Halima eerst Mohammed te drinken en daarna haar eigen kindje. Beide jongetjes dronken hun buikjes vol en vielen als een blok in slaap. 

Haar man keek op. ‘Afgelopen nacht heeft onze jongen de hele nacht gekrijst van de honger en nu heb je ineens genoeg melk voor twee baby’s…’ Hij krabde zich achter de oren en liep naar buiten om de kameel te melken. 

Even later kwam hij binnen met een grote nap vol met melk. ‘Halima, kijk nou eens! Allemaal van onze oude kameelmerrie. Ze geeft al maanden nauwelijks melk en moet je nu eens zien hoeveel!’ 

Halima en haar man dronken de kamelenmelk en tevreden viel het echtpaar in slaap. 

Toen Halima weer wakker werd, had ze heerlijk geslapen. Haar man was al op en zat naast de slaapmat van de baby’s. 

‘Weet je, Halima,’ zei hij, terwijl hij naar de kleine Mohammed keek, ‘dat kindje dat je hebt meegenomen is echt een gezegend schepseltje.’ 

Niet lang daarna trok de karavaan door de woestijn. Mekka hadden ze achter zich gelaten en de bedoeïenenstam was op weg naar een oase. Daar zouden ze hun kamp opzetten. De kamelen waren volgepakt met handelswaar zoals stoffen en voedsel en de vrouwen droegen de zoogbaby’s en hun eigen kinderen in doeken voor hun buik en op hun rug. Halima reed helemaal vooraan. 

‘Hé, Halima, wacht op ons!’ riep een van haar vriendinnen. De vrouwen spoorden hun ezels aan om haar bij te houden. 

‘Je gaat zo snel,’ zei een van hen. ‘Is dit dezelfde ezel waarop je naar Mekka bent gereden?’ 

‘Jazeker is dit dezelfde ezel,’ lachte Halima. 

‘Maar op de heenweg liep je steeds helemaal achteraan en nu kunnen we je niet eens bijhouden! Die ezel van jou heeft wel iets bijzonders.’ 

Toen ze de oase bereikt hadden, zetten de bedoeïenen hun tenten op. Daarna ging de man van Halima een kijkje nemen bij hun kudde. Tijdens de reis naar Mekka had een van de stamleden voor hun dieren gezorgd. Hij was benieuwd hoe de dieren eraan toe waren. 

Kort daarna stormde hij de tent binnen waar Halima een ligplek aan het maken was voor de baby’s. 

‘Halima, je gelooft het niet, maar al onze dieren hebben volle uiers! En dat terwijl er nauwelijks iets te grazen is vanwege de droogte…’ 

Halima legde de kleine Mohammed voorzichtig op zijn slaapmat. ‘Ik denk dat je gelijk had,’ zei ze. ‘Dit is zeker een gezegend schepseltje.’ 

Een bijzondere gebeurtenis

‘Wat zie je er goed uit, Mohammed. Ik kan wel zien dat er prima voor je gezorgd is.’ Amina gaf haar zoontje een knuffel. Toen liet ze Halima en de peuter binnen en schonk melk in kommetjes. 

Halima was stil en staarde voor zich uit. 

Amina zette het dienblad met de kommetjes melk op de grond naast de zitkleden. ‘Gaat het wel goed met je, Halima?’ 

‘Och moeder van Mohammed, de borstvoedingstijd is voorbij,’ antwoordde Halima. ‘We hebben afgesproken dat jij weer voor hem zou zorgen nu hij twee jaar is, maar ik maak me zorgen. Er heersen in Mekka zo veel ziektes die gevaarlijk zijn voor kleine kinderen…’ Ze was even stil. ‘O, Amina, laat hem alsjeblieft nog een tijdje bij ons blijven,’ smeekte ze. ‘Hij speelt zo leuk met mijn kinderen, ze zijn als broertjes en zusjes voor hem. Wij zijn erg aan hem gehecht.’ 

Amina nam de kleine Mohammed op schoot. ‘Ik houd ook erg veel van hem, en ik keek ernaar uit om weer voor hem te kunnen zorgen. Maar je hebt gelijk: bij jullie is hij beter beschermd tegen ziektes en ik zie aan hem dat hij het fijn heeft bij jullie. Het is goed,’ besloot ze. ‘Neem Mohammed maar mee terug naar jullie kamp, maar beloof mij wel dat jullie hem elke keer meebrengen als jullie Mekka bezoeken, zodat ik hem een knuffel kan geven.’ 

Twee jaar later stond Halima weer met Mohammed voor de deur bij Amina. Weer liet Amina hen binnen en schonk ze melk in. 

‘We komen je niet alleen bezoeken, Amina. Ik kom Mohammed terugbrengen.’ 

‘O,’ zei Amina verbaasd, terwijl ze Halima een kommetje melk aanreikte. ‘Maar je wilde hem toch zo graag bij je houden?’ 

Halima schuifelde wat ongemakkelijk heen en weer. ‘Nou, hij is al een grote jongen. Mijn taak zit erop. Jij wilde hem toch graag terug?’ Amina keek haar wantrouwend aan. ‘Natuurlijk vind ik het fijn als Mohammed weer bij mij komt wonen, maar ik denk dat er nog 

iets anders is.’ Ze keek Halima indringend aan.
‘Nee, hoor,’ stamelde Halima en ze keek naar de vloer.
‘Er is iets gebeurd en jij gaat mij vertellen wat dat is!’ drong Amina aan.
‘Nou vooruit dan,’ zuchtte Halima. En ze vertelde.
‘Mohammed was met de kinderen van onze stam achter de tent aan het spelen met de lammetjes. Plotseling hoorde ik gegil. Mijn oudste zoon kwam aanrennen, hij is net zo oud als Mohammed. Hij was helemaal in paniek en schreeuwde “mijn broertje uit Mekka is vermoord!”. 

Mijn man en ik renden ernaartoe. Mohammed was al overeind gekomen, maar hij stond te wiebelen op zijn benen en zag lijkbleek. We omhelsden hem en vroegen wat er gebeurd was. “Ik weet het niet precies,” stamelde hij. “Er kwamen twee mannen in witte kleren naar me toe en ze legden mij op de grond. Ze spleten mijn borst open en zochten daar iets, maar ik weet niet wat.” 

“Ze haalden je hart eruit,” wist een van de jongens te vertellen. De kinderen hadden alles gezien. 

“En ze haalden er een zwart propje uit en gooiden dat ver weg,” vulde een van mijn zoons aan. 

“En toen wasten ze je hart in een gouden kom met Zamzam-water, uit de heilige bron in Mekka,” vertelde de oudste. 

Ik opende Mohammeds hemd, dat los om zijn lichaam hing. Mid- den op zijn borst was een keurig gehecht litteken te zien. We hebben Mohammed naar de tent gebracht om bij te komen. Mijn man zei toen dat het beter was om hem terug te brengen naar jou. Hij is bang dat Mohammed een of andere ziekte heeft.’ 

‘Jullie zijn bang dat hij bezeten is?’ vroeg Amina rustig. ‘Jullie zijn bang dat dit het werk is van Sjaitaan en dat Mohammed te maken heeft gehad met duistere machten?’ 

Halima knikte. 

‘Welnee, Sjaitaan kan Mohammed niets aandoen,’ zei Amina. ‘Hij is beschermd. De twee mannen in witte kleding waren engelen. Dat wat voor slechtheid zou kunnen zorgen is uit Mohammed weggehaald. Maak je over hem geen zorgen. Er staat hem een grote toekomst te wachten. Dat wist ik al voor zijn geboorte. Deze gebeurtenis is daarvan een bevestiging.’ 

Halima voelde haar lichaam ontspannen. Wat Amina zei, klopte. Dat deze jongen een bijzondere toekomst tegemoet ging, had zij ook altijd gevoeld. 

‘Het is goed om Mohammed nu bij mij achter te laten,’ vervolgde Amina. ‘Ik ben jou en je man dankbaar voor alles wat jullie voor hem hebben gedaan. Je hoeft je geen zorgen meer te maken over wat er is gebeurd. God zal deze jongen beschermen.’ 

Hebben Wij jouw borst niet verruimd en hebben Wij de last die op jou drukte niet weggenomen? En hebben Wij jouw aanzien niet vergroot? Met het moeilijke komt het makkelijke. Jazeker, met het moeilijke komt het makkelijke. 

En wanneer je er klaar voor bent, span je dan in en richt je verlangen tot jouw Heer.
Koran 94:1-4 

Een groot verlies 

‘Zijn jullie klaar voor de reis?’ Opa Abdoelmoetalib stond voor de deur. Hij had de kamelen opgetuigd. Amina en hun dienstmeisje Oem Aiman pakten hun laatste spullen bij elkaar en sloten de deur achter zich. 

Opa tilde de kleine Mohammed op de voorste kameel. Hij was nu zes jaar en zou voor het eerst een reis maken naar Jatrib. Mohammed had veel over deze plek gehoord. Het was een stad met witte huizen die in een oase lag. De stad was bekend om zijn heerlijke dadels. Hij zou vast wat van die heerlijke dadels mogen proeven, maar dat was niet de reden waarom ze naar Jatrib gingen. Ze gingen om familie te bezoeken, en het graf van zijn vader. Dat voelde een beetje vreemd. De reis was leuk en spannend, maar als hij aan zijn vader dacht, dan werd Mohammed verdrietig. Zijn vader was gestorven voor zijn geboorte. Hij had geen idee hoe zijn vader was geweest. Soms hoorde hij mensen over hem praten en dan voelde hij een holte in zijn hart, en dat deed altijd een beetje pijn. 

Een dag of tien later kwamen ze aan in Jatrib. Hier woonde veel familie van opa Abdoelmoetalib en allemaal waren ze blij hem te zien. Het gezelschap uit Mekka werd overal uitgenodigd. Mohammed genoot van de gezelligheid, én van de lekkere dadels! 

Maar toen hij met zijn opa bij het graf van zijn vader stond, hielden de tranen niet op met stromen. Opa sloeg een arm om hem heen. ‘Jouw vader Abdoellah was een goede man, Mohammed,’ vertelde hij. ‘Iedereen van onze stam, de Hasjimieten, was erg op hem gesteld. Net als de meeste mannen uit onze stad maakte hij reizen naar Sjaam en Jemen om spullen in te slaan en ze daarna in Mekka te verkopen. Op een terugreis uit Sjaam overnachtte zijn karavaan hier in Jatrib. Niemand had zijn dood zien aankomen.’ Opa veegde de tranen van Mohammeds wang. 

Na een maand was het tijd om terug te keren naar Mekka. Mohammed was blij dat ze de reis gemaakt hadden. Hij had zich toch heel even dicht bij zijn vader gevoeld. 

Amina was stil onderweg en haar gezicht was bleek. Mohammed maakte zich zorgen om haar en hij zag aan opa dat die ook bezorgd was. Ze overnachtten in het plaatsje Al-Abwa. Maar Amina werd steeds zieker, en ze konden niet verder reizen. 

Enkele dagen later stond Mohammed weer met zijn opa bij een graf. Dit keer het graf van zijn moeder. Opa zocht naar woorden om Mohammed te troosten, maar hij vond ze dit keer niet. Samen huilden ze. En ze huilden de hele terugweg naar Mekka. 

Ik zal er alles aan doen om deze jongen te helpen, dacht opa. Ik zal hem alle liefde geven die ik in me heb. 

Met opa bij de ka’ba 

‘Zeg, ga eens weg jij.’ Een van zijn ooms gaf Mohammed een por. ‘Je weet dat deze mat van je opa is. Iedereen in Mekka weet dat dit zijn plekje is. Je kunt hier niet gewoon maar gaan zitten.’ 

‘Laat die jongen met rust.’ Opa Abdoelmoetalib kwam aangesjokt. ‘Het is mijn plekje, dat klopt ja, maar Mohammed mag hier zitten.’ Hij ging naast Mohammed op de mat zitten en aaide zijn kleinzoon over zijn hoofd. ‘Deze jongen is niet zomaar iemand. Op deze heilige plek, bij de Ka’ba, heb ik zijn naam gekozen.’ Hij wendde zich tot Mohammed. ‘Weet je waarom ik deze naam voor je gekozen heb?’ 

Dat had Mohammed weleens gehoord van zijn moeder, maar hij zei niets. Hij vond het fijn als zijn opa vertelde. 

‘Jouw naam betekent “Hij die veel geprezen wordt”,’ zei opa. ‘Ik wilde dat jij op aarde door de mensen geprezen zou worden en in de hemel door God.’ 

Mohammed zat vaak met zijn opa bij de Ka’ba, de grote kubus in het centrum van Mekka. Opa vertelde graag en Mohammed luisterde graag. 

‘Tja, jouw geboorte. In het jaar van de olifant werd je geboren, wist je dat?’ 

Mohammed knikte. 

‘Het jaar dat koning Abraha Al-Ashram met een grote troepenmacht Mekka aanviel. O, wat schrokken wij toen we het monster zagen dat hij had meegenomen. Een enorme olifant die getraind was om alles wat er op zijn pad kwam kapot te stampen of uit de weg te vegen met zijn slurf. Zoiets hadden we nog nooit gezien! We dachten werkelijk dat het einde der tijden was aangebroken. En wat denk je dat er gebeurde?’ Hij keek Mohammed lachend aan. ‘Aangekomen bij de heilige grond zakte het beest door zijn knieën. Hij weigerde nog een stap te zetten, hoe hard hij ook geslagen werd door zijn aandrijver. Abraha gilde het uit toen hij zag dat de olifant niet gehoorzaamde. Toen werd de lucht donker.’ 

Mohammed luisterde gespannen. 

‘Een grote zwerm vogels vloog over,’ vervolgde opa. ‘In hun klauwen droegen ze stenen. Toen ze vlak boven Abraha en zijn leger vlogen lieten ze hun stenen los. Zo werd het leger verpletterd en de Ka’ba gered.’ 

God beschermt deze heilige plek, dacht Mohammed. 

Alsof opa zijn gedachte kon raden, zei hij: ‘Ja jongen, God beschermt deze heilige plek.’ Hij aaide Mohammed over zijn rug. 

Opa was de leider van hun stam, de Hasjimieten-stam. In Mekka leefden verschillende stammen. Mensen van een stam kwamen voor elkaar op en beschermden elkaar. Opa Abdoelmoetalib moest ervoor zorgen dat alles binnen zijn stam goed geregeld was. En hij had nog een belangrijke taak: hij was de beschermer van de Zamzam-bron. Lang geleden had hij de bron ontdekt en daarom was hij aangewezen als de hoeder ervan. Mohammed nam een slok uit een kruikje met Zamzam-water. 

‘Drink maar goed jongen, dit water is gezegend. Weet je hoe ik de bron ontdekt heb?’ vroeg opa. 

Mohammed knikte, maar zijn ogen vroegen opa om verder te vertellen. 

‘Honderden jaren lang was deze bron verborgen. We wisten dat er op deze plek een bron moest zijn geweest, maar niemand had hem ooit gevonden. Toen kreeg ik een droom. De plek werd in mijn droom aangewezen. De volgende dag ben ik daar gaan graven en sinds die tijd vloeit het heldere water van de Zamzam-bron hier weer. En weet je hoe de Zamzam-bron ooit is ontstaan?’ 

Mohammed hoopte dat opa nu zou vertellen over de profeet Ibrahiem. Dat vond hij een erg mooi verhaal. 

‘De profeet Ibrahiem had twee zonen, Ismaïl en Ishaak. Ismaïl was de zoon van Hajar en Ishaak was de zoon van Sarah. Er was onenigheid tussen Sarah en Hajar. Toen kreeg Ibrahiem de opdracht van God om Hajar en Ismaïl naar deze plek te brengen, die toen Bakka heette.’ Opa maakte met zijn arm een uitstrekkend gebaar. ‘Bakka was een dorre vlakte in een vallei. Er woonde toen nog niemand. Ibrahiem liet hen hier achter. Hajar was erg bezorgd. Er was nergens water te vinden. Wanhopig rende ze heen en weer. Toen stuurde God de engel Djibriel (Gabriël), en vlak naast de kleine Ismaïl liet Djibriel een bron opborrelen. Hajar was dolblij dat zij en haar zoontje nu te drinken hadden. Zo ontstond de Zamzam-bron. Het zuiverste water ter wereld, met een geneeskrachtige werking.’ 

BESTEL MOHAMMED – VERHALEN OVER DE PROFEET