Wij zijn vanzelven, strofe 17 van de Daodejing en een commentaar

Daodejing.017

In de hoge oudheid wist het volk alleen van de vorsten dat zij bestonden.
De vorsten, die dáárna kwamen, had het volk lief en prees hen.
Die dáárna kwamen, vreesde het.
Die dáárna kwamen, verachtte het.
Hij, die anderen niet vertrouwt, krijgt het vertrouwen van anderen niet.

(De Ouden) waren langzaam  en ernstig in hun woorden.
Als zij de verdiensten hadden gemaakt, en de zaken volvoerd, zeide het volk:
‘Wij zijn vanzelven (zoals onze natuur is)’.

Bron: Mysteriën van Tao en de Daodejing

Bij de aanvang van een nieuwe mensheidsperiode, van een nieuwe dag, wordt het overblijfsel van de gevallen mensheid weer in openbaring gebracht. Dan worden de van het natuurverleden gereinigde microkosmoï uit de kosmische nacht opnieuw in een dialectische periode van werkzaamheid gevoerd, en krijgen deze microkosmoï de gelegenheid een persoonlijkheid te omvangen. Bij het morgenrood van zulk een openbaring ontvangt de mensheid een stuwende geestelijke leiding, in de richting van de bevrijding.

In dit prille stadium van mensheidsontwikkeling trad de groep van de laatste schakel van de voorgaande Broederschappen, uit de keten der onsterfelijke zielen, op als vorsten en leiders. Door de onmetelijke afstand tussen deze verheven vorsten en de jonge mensheid was contact onmogelijk. Hoogstens was er een onpersoonlijke binding waarbij ingewerkt werd op de zintuiglijke waarneming en op het droomleven. Menselijke entiteiten konden onmogelijk hun geestelijke leiders persoonlijk waarnemen. Doch zij ervoeren de goden, uit innerlijke ervaring.
In de hoge oudheid wist het volk alleen van de vorsten dat zij bestonden.

Later konden enkele goden zich directer in een microkosmos openbaren, door bewustzijnsverdringing in tempels en door geboorte. Op deze wijze was er sprake van een directer en persoonlijker binding tussen de vorsten van de geest en de mensheid. Dat was ook noodzakelijk omdat het innerlijke gezicht door de onderdompeling in de stof meer en meer verduisterd werd.

De derde fase kwam met de verdere voortschrijding van de dialectische mensheidsopenbaring. De geestelijke vorsten van de laatste schakel trokken zich terug, omdat de leringen, aanwijzingen en de weg van de magie geheel en al gegeven waren. De microkosmische staat van de mens was voldoende ontwikkeld om voor het eerst de hiërarchie van geestelijk leiders te rekruteren uit de mensheid zelf. Het menselijk priesterschap werd gevormd. Om het juiste contact zolang mogelijk te verzekeren, kwam op gestelde tijden een van de oude vorsten van de geest op aarde terug om een reveil te heffen. Dat was dringend nodig, want al spoedig ging het, door de ontwikkeling van de ik-centraliteit, bergafwaarts. De nieuwe hiërarchie van priestervorsten was opgeleid in de magie. Het volk had dus alle reden de vorsten zeer te vrezen.

Het dalen van het geestelijke peil zette zich voort. De verdichting van het toen nog ijle raslichaam én de ontaarding van de priesterheerschappijen brachten de verbreking van de bindingen met de vorsten van de laatste schakel met zich mee. Spiritueel gezien was er nog slechts de aanwezigheid van het gnostieke stralingsveld en de aanwezigheid van de Geestesscholen, die de taken van de ontaarde priesterheerschappijen hadden overgenomen en met de grootste behoedzaamheid moesten arbeiden vanwege allerlei dodelijke vervolgingen.

De volgende fase kon slechts zijn een priesterlijke zwart-magische degeneratie en de ontwikkeling van de theologie, als zuiver intellectueel weten, zonder innerlijke priesterlijke kwaliteiten. Vrees, liefde en aanbidding zijn nu verdwenen. Het volk neemt priesters en theologen niet meer serieus.

Het is Lao Zi niet te doen om die historie, doch om het actuele nu. Het overgrote deel van de mensheid is volkomen losgeslagen van de gnostieke bindingen, die door de zich voortzettende kristallisaties én degeneratie verraden en vernietigd zijn. De massa wordt omgeven en doortrokken van een surrogaat geestelijk leven, dat zij in feite volkomen wantrouwt.
En u kent de wet: Hij die anderen niet vertrouwt, krijgt het vertrouwen van anderen niet.

Hoe kan iets nieuws in de zin van een herstelde binding met de Gnosis tot stand komen op de basis van onwetendheid, geschondenheid en erfelijke beladenheid?
De Geestesscholen hebben reeds sedert duizenden jaren hun oecumenische beweging. De oorspronkelijke en ware werkers in de wijngaarden van het licht, waren en zijn langzaam en ernstig in hun woorden. Zij spraken en spreken alleen het hoogst noodzakelijke. Het gaat er in de eerste plaats om ´dat de verdiensten worden gemaakt en de zaken worden volvoerd´.

Een nieuwe priesterschaar moet zich nu bewijzen, in een herstelde binding met de vorsten van de laatste schakel. Dit bewijs wordt geleverd door een persoonlijk demonstreren van een nieuwe toestand-van-zijn. Kom niet bij de mensheid aan met gewone methoden en vrome woordenreeksen, maar ín en mét een nieuwe zielenstaat. Als u zo uw verdiensten zult hebben gemaakt en uw zaken volvoerd, dan zullen de mensen die daartoe geadeld zijn, zeggen: Wij zijn vanzelven; wij komen tot u, wij zijn met u, vanzelf, als uit innerlijke drang. Dan zullen zij het niet-doen toepassen zoals u het gedaan zult hebben.

Het recept tot vrijmaking is de receptuur van de Ouden. Alleen door wedergeboorte van de ziel kan men zich boven tijd en ruimte verheffen. Dat is de sleutel om de huidige bloedstoestand van de mensheid open te breken.

Bron: hoofdstuk 17 van De Chinese Gnosis van J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri