Hoog in de boom begint de zomer – grappig verhaal van Wouter Klootwijk – illustraties van Esther Leeuwrik

BESTEL HOOG IN DE BOOM BEGINT DE ZOMER

Grappig en zomers verhaal over een bijzondere vriendschap in een ingeslapen dorpje, een prachtig kleinood van Zilveren Griffel-winnaar Wouter Klootwijk. In het dorp waar Jet woont, kent iedereen elkaar. Als je iets wilt weten hoef je alleen maar naar die ene winkel: daar weten ze het antwoord op al je vragen. Lo is op vakantie in het dorp. Samen met Jet beleeft hij avonturen: ze redden een schaap, ze timmeren een ladder, ze klimmen in een boom. Dan ontmoeten ze Fien. Zij zit in een wagentje. Daar willen Lo en Jet ook graag in rijden. Als het wagentje stuk gaat, kan Fien niet meer terug naar huis. Maar daar weten Lo en Jet wel een oplossing voor.

ONDERSTEBOVEN

‘Kun je me helpen?’
Wie roept dat? En waar?
Over het pad langs een brede sloot loopt een jongen. Lo heet hij. Hij kijkt om zich heen. Hij ziet niemand.
‘Hier,’ roept de stem.
Dan ziet Lo een half meisje. Ze staat in de sloot. Tot aan haar middel in het water.
Ze steekt twee handen uit.
‘Even trekken,’ zegt ze.
Lo gaat zo dicht mogelijk bij het water staan en buigt voorover. Hij strekt zijn armen zo ver hij kan naar het meisje uit.
Hij raakt maar net de toppen van haar vingers. ‘Niet vallen hoor,’ zegt ze.
Dan grijpt ze een van zijn handen vast.
‘Trekken!’ zegt ze.
Lo trekt.
Met zijn andere hand pakt hij het meisje bij een pols.
‘Trekken,’ zegt ze, ‘het gaat.’
‘Het gaat niet,’ zegt Lo.
‘Jawel, ik voel het, mijn voeten komen los.’
‘Zaten ze dan vast?’
‘Ja, in de modder.’
Dan merkt Lo het ook. Het meisje komt dichterbij. Heel langzaam gaat het.
Ze komt uit het water.
Nu ziet hij haar helemaal. Van boven gewoon een meisje met een wit hemd aan. Vanaf haar middel tot haar voeten nat en zwart. Van de modder. Zwarte modder.
‘Waarom stond je in de sloot?’
‘Dat vertel ik straks. Eerst moeten we een paal zoeken of een houten balk.’
Ze begint meteen te lopen.
Lo gaat achter haar aan.
‘Vertel dan.’
‘Kijk, daar in de wei, aan de andere kant van de sloot, ligt een schaap. Ze ligt op haar rug. Ze kan zich niet omdraaien, we moeten helpen.’
‘Waarom?’
‘Schapen die op hun rug liggen, gaan dood als je ze niet helpt,’ zegt het meisje. ‘Kom.’
Ze gaat rennen. Haar voetstappen maken een spoor van modder op het pad.

Lo lacht. Het lijkt of het meisje voetstappen stempelt.
Ze rent naar het dorp. Lo rent mee. Ze hoeft het niet meer uit te leggen. Hij begrijpt het. Ze wilde door de sloot naar de wei, naar het schaap. Maar ze bleef met haar voeten vastzitten in de zachte bodem van de sloot. En ze was helemaal niet bang, denkt Lo. Gek is dat. En wat loopt ze hard.
Bij het derde huis in het dorp blijft het meisje plotseling staan. Naast het huis ligt een stapel balken.
‘Daar, die is lang genoeg.’
Het meisje pakt een balk aan een kant op.
‘Jij de andere kant,’ zegt ze.
‘Mag dat?’ vraagt Lo.
‘Nee,’ zegt het meisje.
Lo tilt nu ook mee en samen lopen ze met de balk terug naar de sloot.
Praten gaat niet. Ze hijgen.
Bij het water leggen ze de balk in het gras.
‘Het schaap ligt er nog,’ zegt het meisje.
‘En nu?’ vraagt Lo.
‘We moeten de balk over de sloot leggen, dan lopen we erover- heen, naar het schaap.’
‘Dan moeten we toch het water in om de balk over het water te tillen?’

‘Nee, ik begin net op te drogen,’ zegt het meisje, ‘en dan zakken we allebei weg in de modder. Het moet anders.’
‘Ik weet het,’ zegt Lo, ‘we zetten de balk rechtop.’
‘En dan?’
‘Dan laten we hem omvallen. De goede kant op.’
Het lukt.
Langs het water zetten ze de balk omhoog en geven hem een duwtje. Hij valt om. Over de sloot.
‘Kom je ook?’
Het meisje loopt over de balk met haar armen wijd.
‘Dan val je er niet af,’ zegt ze.
Lo doet haar na. Ze rennen door de wei naar het schaap.
Eerst duwen ze haar op haar zij. Dan tillen ze samen de kont van het schaap op.
‘Zwaar,’ zegt Lo.
‘Het gaat,’ zegt het meisje.
Opeens staat het schaap op haar poten. Ze loopt weg. Ze slingert een beetje. Dan kijkt ze om.
‘Ze zegt dank u,’ zegt het meisje.
‘Ja, ik hoor het,’ zegt Lo. Hij lacht.
Het schaap zegt niks. Het loopt langzaam weg. Naar de andere schapen verderop in de wei.
Lo en het meisje trekken de balk door het water terug op het pad. Dan brengen ze hem weer naar het dorp, naar het huis waar ze hem vonden.
En dan pas praten ze weer.
‘Ik heb jou nog nooit in het dorp gezien,’ zegt het meisje. ‘Ik heet Jet.’

ZOMERWOONWAGEN

‘Lo,’ zegt Lo.
‘Lo?’
‘Twee letters, zo heet ik.’
‘Meer heb je ook niet nodig, behalve als je Jet heet, dat kan niet met twee letters,’ zegt Jet.
Lo schiet in de lach.
‘Is dat leuk?’
‘Jij bent leuk,’ zegt Lo.
‘O.’
‘Maar krijg je op je kop als je thuiskomt met modder op je kleren?’ ‘Nee,’ zegt Jet, ‘ik kom altijd thuis met vuile kleren. ’s Ochtends trek ik schone aan.’
‘Zak je elke dag in de modder?’
Jet lacht. ‘Hoe het komt weet ik niet, maar ook als ik niks doe, kom ik vuil thuis. Ik heb drie keer dezelfde kleren. Ik was de vuile op woensdag en zaterdag en soms nog wat tussendoor.’
‘Was jij ze zelf?’
‘Ja.’
Lo zegt een tijdje niks.
Jet kijkt naar hem.
Ze zitten op de stoeprand langs de weg door het dorp.
‘Kwam je voorbij en ging je ergens heen?’ vraagt Jet.
‘Ik woon in de stad, maar we hebben hier een zomerhuis.’
‘In het dorp?’
‘Bij de koeboer. Weet je de koeboer?’
‘O, ome Dik, ja, die heeft koeien, ik ga weleens helpen in de stal, stront vegen.’
‘Is het een oom van je?’
‘Nee.’
‘Waarom zeg je dan ome?’
‘Zo heet hij. Ome Dik. Iedereen heet ome, als ze geen tante heten, tante Aag hebben we ook. Van ome Dik.’
Lo moet erom lachen. Hij heeft een tante, maar dan een echte die de zus is van zijn vader.
‘Achter de grote schuur van de koeboer hebben we gisteren een zomerhuis neergezet. We vroegen of het mocht en hij, ik bedoel ome Dik, ging het aan tante Aag vragen. Toen mocht het.’
Jet staat op.
‘Kom.’
‘Wat gaan we doen?’
‘Naar je zomerhuis kijken.’
Lo loopt voorop.
Jet zingt.
Ze lopen langs de stal. De stal is leeg. De koeien zijn buiten, in de wei.
Achter de stal staat nog een schuur en daarachter…
‘Dat is geen huis, dat is een kar,’ zegt Jet.
‘Een huis op wielen,’ zegt Lo, ‘een zomerwoonwagen. We hebben hem opgehaald met een trekker en hiernaartoe gereden.’
‘Mooi,’ zegt Jet, ‘en je hoeft nooit te verhuizen. Met je spullen. Je verhuist je huis.’

INHOUDSOPGAVE

Ondersteboven
Zomerwoonwagen
Moeder
Zoeken
Wasmachine
Hoge boom
Paukenist
Fien
Ruiken
Papieren jurk
Graafmachine
Tekening
Zwaar pakket
Windmolen
Wachten
Tante
Hij doet het
Achteruit en remmen
Nat
Boodschappen
Begrafenis
Regen
Batterij leeg
Fien en de graafmachine

BESTEL HOOG IN DE BOOM BEGINT DE ZOMER