De werkelijkheid waarin wij leven omvat veel meer dan de werkelijkheid waarvan wij ons bewust zijn. Wij zijn bewoners van tenminste twee werelden, maar we zijn meestal het bestaan van één van beide werelden vergeten. De zintuiglijke wereld die binnen onze levende ervaring onthuld wordt is zó overweldigend en fascinerend dat we ons geheel in haar spel van kleuren, vormen, geuren, geluiden en smaken verliezen.
Zo wordt het voor ons heel moeilijk te ontdekken dat deze zintuiglijke wereld slechts de schaduw is van een oorspronkelijke leefwereld, die de mensheid zich vaag herinnert als een verloren paradijs. En toch, in momenten waarop het gewone bestaan zijn fascinatie verloren heeft, bijvoorbeeld omdat onze geliefde gestorven is, breekt een ander werkelijkheidsniveau in ons bewustzijn door en lijkt het wel of we voor het eerst in ons leven echt wakker zijn geworden. De objecten die we dan waarnemen lijken transparant te zijn geworden voor een stralende tegenwoordigheid die we alleen maar aan kunnen duiden met de naam ”het Heilige”. Deze ervaring stimuleert ons op weg te gaan naar “het beloofde land”, de oorspronkelijke leefwereld waar de mens met God wandelt.
Dit plotselinge ontwaken brengt ons op het spoor van eeuwenoude contemplatieve tradities die in het bezit zijn van een soort routebeschrijving waardoor wij Shamballa, de Graalburcht, of het nieuwe Jeruzalem kunnen bereiken. En de eerste les die we moeten leren is dat er een groot onderscheid is tussen “aanwezig zijn” of “ruimte maken voor de levende ervaring” en de gewone dagelijkse houding waarin we onszelf in onze zintuiglijke en psychologische ervaringen verliezen.
Nadat we geleerd hebben op deze manier “aanwezig” te zijn, ontdekken we dat we niet de bron, de oorsprong en de eigenaar zijn van onze zintuiglijke en psychologische ervaringen. Zo leren we ons meer en meer te openen voor datgene wat zich binnen onze levende ervaring wil tonen. Dan blijken de zintuiglijke en de psychologische werkelijkheid slechts beperkte manifestaties te zijn van een werkelijkheid die we alleen met behulp van symbolen kunnen weergeven en die we kennen uit de grote mythen van de mensheid.
Tenslotte, als de intensiteit van onze aandacht erg groot geworden is, terwijl zij tegelijkertijd zo open blijft dat ze zich niet langer op objecten en gebeurtenissen concentreert, ontdekken we dat alles wat bestaat van moment tot moment geschapen wordt en weer terugvalt in het “Niets”. We ontdekken dan dat er niets bestaat dat onveranderlijk en autonoom is, maar dat alleen de Heilige met recht de bron van de werkelijkheid genoemd kan worden.
Deze ontdekking maakt het steeds moeilijker de dingen en gebeurtenissen die we ervaren aan onszelf toe te schrijven. Zo ontstaat er een spanning tussen de oude mens die dacht dat hij of zij een autonoom individu was om wie de hele wereld draait en de nieuwe mens die beseft dat hij “niets” is en daardoor tegelijkertijd ook “alles” kan zijn. Deze spanning is het begin van de reis naar het Koninkrijk der Hemelen. En we beseffen dat we nog een lange weg te gaan hebben.
Ook beginnen we te begrijpen dat deze reis niet bij onze dood ophoudt, want alles wat wij nu ervaren laat sporen na waarop de levende ervaring voort kan bouwen. We beseffen tevens dat deze sporen niet slechts voor onszelf nuttig zijn, maar dat ook anderen, zowel de levenden als de doden, van onze ervaringen gebruik kunnen maken voor hun reis naar het Paradijs. We ontdekken dat het geen zin heeft goed te leven met het doel een betere plaats in de Hemel te verwerven of een betere incarnatie te krijgen. Want juist deze bezitsdrang maakt de ruimte van de levende ervaring weer kleiner en voert ons terug naar de toestand van slaap waarin de oude mens verkeerde.
Het leven en de dood vormen één geheel, omdat op elk moment zowel de “toekomstige” wereld als de gewone wereld van ruimte en tijd binnen onze levende ervaring onthuld worden. Beide “werelden” zijn niets anders dan verschillende manieren waarop de oorspronkelijke leefwereld binnen de levende ervaring kan verschijnen.
Meestal zijn wij ons niet van deze ervaringen bewust omdat onze aandacht geheel opgaat in ons dagelijks zintuiglijk en psychologisch leven. Maar soms, wanneer wij slapen en de overweldigende invloed die dit “natuurlijke leven” op ons heeft verzwakt is, kunnen de hemelen en de hellen tot ons bewustzijn doordringen. Vooral tijdens perioden van diepe meditatie en gebed zijn we gevoelig voor deze invloeden, die dan als symbolen binnen onze levende ervaring kunnen verschijnen.
Als wij ons tijdens ons leven niet open hebben gesteld voor de traditionele religieuze symboliek zoals die door heilige geschriften, ritualen, beeldende kunst, muziek en architectuur uitgedrukt wordt, zal de oorspronkelijke leefwereld slechts als een weliswaar heerlijk maar vaag gevoel door ons ervaren kunnen worden. Want onze levende ervaring mist dan de “taal” waarin deze leefwereld zich kan uitdrukken. Daarom wordt de mens in alle grote religieuze tradities met een inspirerend symbolisch stelsel in aanraking gebracht dat niet door mensen is verzonnen, maar door grote mystici en wijzen ontvangen is omdat zij in staat waren naar de “toekomstige wereld” “op te stijgen”.
Helaas werden deze symbolen en geschriften in de loop van de geschiedenis steeds vaker letterlijk geïnterpreteerd, waardoor men prachtige verhalen als pseudo-wetenschappelijke verhandelingen ging lezen. Een goed voorbeeld van zo’n ontwikkeling is de manier waarop het boek Genesis uit de bijbel begrepen werd. In de joodse en vroeg-christelijke traditie werd het altijd als een boek beschouwd dat de “geheimen” van de schepping bevat en niet als een natuurwetenschappelijke verhandeling die beschrijft hoe de stoffelijke natuur is ontstaan. Naarmate men door middel van overpeinzing en meditatie deze geheimen begint te doorgronden, worden in de levende ervaring nieuwe structuren ontwikkeld die met deze scheppingsstructuren corresponderen. Deze maken het mogelijk dat ten slotte en nieuwe mens ontstaat.
Vrijwel alle heilige geschriften en religieuze ritualen hebben dit ene doel: de mens te helpen uit de dood van het dagelijkse leven te ontwaken opdat hij of zij in de “toekomstige wereld” wordt wedergeboren. Als deze religieuze verhalen over dood, reïncarnatie en schepping echter letterlijk worden genomen verliezen de symbolen hun transformerend vermogen en verliest de religieuze traditie haar heiligende invloed op de mens. De volgende stap zal zijn dat men alle religieuze verhalen als verzinsels gaat beschouwen en dat alleen datgene wat men zelf in het dagelijks leven ervaart als maatstaf voor de werkelijkheid gaat gelden. Daarbij vergeet men dan dat ook de dagelijkse ervaring in hoge mate door verhalen wordt bepaald. Deze verhalen zijn echter niet langer een afspiegeling van de werkelijkheid, maar van de rijke fantasie van de mens.
Onze levende wereld omspant zowel de huidige als de “toekomstige” wereld. Elke gedachte, elke gevoel en elke daad die regelmatig herhaald wordt zal op den duur een bepaalde “vorm” binnen de levende ervaring doen ontstaan. Sommige van deze gedachten en gevoelens zijn verschijningen van “vormen” die zich reeds in de “toekomstige wereld” bevinden. Zij zijn het resultaat van de gedachten, gevoelens en daden van anderen die inmiddels gestorven zijn en in “de toekomstige wereld” voortleven. Wanneer wij ons afstemmen op alles wat waar en goed is en alle verleidingen loslaten die ons van dit ware en goede afhouden, zullen we ons voornamelijk met “hemelse” structuren verbinden. Maar naarmate we ons van het ware en goede afwenden zullen we steeds gevoeliger worden voor de structuren die zo ver van de Heilige verwijderd zijn, dat ze in de meeste tradities als “helse” structuren worden beschouwd. Dit betekent echter niet dat we vervolgens na de dood als een soort straf in de hel terecht zullen komen. Onze levenswijze bepaalt of onze levende ervaring gevoelig wordt voor hemelse of voor helse structuren waardoor we ons reeds nu “in” de hemel of de hel bevinden.
Het heeft daarom geen zin “goed te doen” om later, na de dood, een beloning te ontvangen. Want dit streven komt duidelijk uit een egocentrisch motief voort, waarin het eigen belang centraal staat. Dit betekent dat wij nog steeds volledig vanuit de illusie leven dat wij de bron en eigenaar van onze gedachten, gevoelens en wilsimpulsen zijn. En het is juist deze illusie die het vrijwel onmogelijk maakt ons te openen voor de aanwezigheid van de Heilige.
Als we echter aandachtig leven en ons meer en meer bewust worden van de vergankelijkheid van alles wat bestaat, zullen we minder snel geneigd zijn alles wat we ervaren onszelf toe te eigenen. Dan ontstaat er een openheid waardoor de levende ervaring meer en meer de gelegenheid krijgt om de werkelijkheid te onthullen zoals zij is in plaats van zoals wij denken dat zij is. Deze openheid wordt liefde genoemd en het inzicht dat we dankzij haar ontvangen, wijsheid. De kwaliteit van onze liefde bepaalt in hoge mate met welke structuren wij ons verbinden. Daarom is het zo belangrijk het leven serieus te nemen, want allen dan is het mogelijk tot een radicale ommekeer van onze leefwijze te komen.
In plaats van het “ik” dat meent eeuwig te bestaan en zich het centrum van het leven beschouwt, ontdekken we een werkelijkheid die ons het leven schenkt en ons in staat stelt meer en meer vanuit het besef van de aanwezigheid van de Heilige te leven. De religieuze verhalen over het voortbestaan na de dood hebben vooral als doel ons te helpen deze werkelijkheid te ontdekken. Daarom helpen deze verhalen ons niet alleen om onze dood serieus te nemen, maar ook ons leven.
Bron: hoofdstuk 7 van ‘De dood serieus nemen’ van dr. Daniël van Egmond