Salome onderwees de les van de dag. Ze zei: ‘Alle tijden zijn niet gelijk. Vandaag kunnen de woorden van een man de grootste kracht hebben, morgen onderwijzen vrouwen het krachtigst. Op alle levenswegen zouden man en vrouw hand in hand moeten gaan: de een zonder de ander is slechts half, ieder van hen heeft een eigen werk te doen.
Maar alle dingen leren ons een les; alles heeft een eigen tijd en een eigen jaargetijde. De zon, de maan, geven ieder hun eigen lessen aan de mensen, maar een ieder van hen geeft zijn les op de voor hem aangewezen tijd.
Wanneer de lessen van de zon in de tijd van de maan gegeven worden, vallen zij neer in het menselijk hart als dorre bladeren in een stroom, en zo is het met de lessen van de maan en van alle sterren.
Vandaag gaat iemand somber en gedrukt zijn weg; morgen is diezelfde mens met vreugde vervuld. Vandaag lijken de hemelen vol zegeningen en hoop, morgen is alles verdwenen, en een mens komt tot niets. Vandaag kan hij de grond waarop hij loop wel vervloeken, morgen is hij vol liefde en vol lof. Vandaag kan een mens wel alles haten en moppert en is afgunstig en is jaloers op het kind dat hij liefheeft; morgen is hij boven zijn lagere zelf
uitgestegen en ademt slechts blijheid en welgezindheid.
Duizendmaal vragen de mensen zich af waarom deze hoogten en diepten, deze luchthartigheid en deze somberheid in ieder leven voorkomen. Zij weten niet dat er overal leraren zijn, elk druk bezig met de hem door God aangewezen taak, in elk menselijk hart de waarheid trachten binnen te voeren. Maar zo is het, en iedereen ontvangt de lessen die hij nodig heeft’.
En Maria zei: ‘Vandaag ben ik een en al geestdrift; mijn gedachten en gehele leven schijnen opgeheven te worden. Waarom ben ik aldus geïnspireerd ?’.
Salome antwoordde : ‘Dit is een dag van geestdrift, een dag van aanbidding en lofprijzing, een dag waarop wij – tot op zekere hoogte – onze Vader-God kunnen begrijpen. Dus laat ons de studie van God, de Ene, de Drie, de Zeven, opnemen.
Alvorens de werelden gevormd werden, waren alle dingen één, te weten: geest – universele adem. En geest ademde, en dat wat nog niet geopenbaard was, werd tot vuur en hemels denken; de Vader-God ; de Moeder-God.
En toen het vuur en het hemelse denken in vereniging ademden, werd hun zoon, hun eniggeboren zoon, geboren. Deze zoon is Liefde, die door de mensen de Christus wordt genoemd. Het hemelse denken noemen de mensen de heilige adem.
En toen de drieënige God voortging met ademen, zie, zeven geesten stonden voor de troon. Dit zijn de Elohim, de scheppende geesten van het universum. En deze waren het die zeiden : “Laat ons een mens maken”, en deze mens werd naar hun beeld gemaakt.
In de vroegste eeuwen van het bestaan van de wereld zeiden de bewoners van het verre oosten: ‘De naam van de universele adem is TAO”, en in de zeer oude boeken lezen we: “De grote TAO heeft geen gemanifesteerde vorm en toch schiep Hij en onderhoudt Hij de hemelen en de aarde”.
Onze grote Tao heeft geen hartstocht en toch is Hij de oorzaak van het op- en ondergaan van zon, maan en alle sterren. De grote Tao heeft geen naam, en toch doet Hij alle dingen groeien; hij brengt het seizoen van de zaaitijd en het seizoen van de oogsttijd. En de grote Tao was één, de één werd twee, de twee werd drie, de drie ontplooide zich tot de zeven, die het universum met hun openbaringen vervulden.
En de grote Tao geeft aan allen: het kwade en het goede, de regen, de dauw, de zonneschijn en de bloemen; Hij voedt hen allen vanuit zijn rijke voorraden. En in hetzelfde oude boek lezen we van de mens: hij heeft een geest die verenigd is met de grote Tao, een ziel die binnen de zeven adems van de grote Tao leeft, een begeertelichaam dat vanuit de bodem van het vlees verrijst.
Nu bemint de geest het reine, het goede, het ware. Het begeertelichaam verheerlijkt het zelfzuchtige zelf, en de ziel wordt het strijdtoneel tussen die twee. En gezegend is de mens wier geest overwint en wiens lagere zelf gereinigd is, wiens ziel is gezuiverd en geschikt geworden is om de raadskamer te zijn van de openbaringen van de grote Tao’.
Aldus werd de les van Salome besloten.
Elihu onderwees, hij zei: ‘In zeer oude tijden leefden er in het oosten mensen die vereerders waren van de god die zij Brahma noemden. Hun wetten waren rechtvaardig; ze leefden in vrede; ze zagen het licht van binnen en bewandelden de wegen van de wijsheid.
Maar priesters vervuld met vleselijke bedoelingen stonden op, en wijzigden de wetten naar hun eigen vleselijke inzichten. Ze legden zware lasten op de armen en bogen de voorschriften van het recht om; en zo werden de Brahmanen corrupt.
Maar in de duisternis van die eeuw stonden toch nog vele grote meesters onwrikbaar: zij beminden de naam van Brahma, en zij waren grote lichtbakens voor de wereld. En zij bewaarden de wijsheid van hun heilige Brahma ongeschonden, en gij kunt hun wijsheid in hun heilige boeken lezen. En in Chaldea was Brahma bekend.
Een vrome brahmaan, Terah genaamd, leefde in Ur; zijn zoon was zo toegewijd aan de godsdienst van Brahma, dat hij A-brahm werd genoemd, en hij werd afgezonderd om de stamvader van het hebreeuwse ras te worden.
En Terah nam zijn vrouw en zijn zonen en al zijn kudden schapen en vee, en reisde naar Haran in het westen. Hier stierf Terah. En Abram nam zijn kudden schapen en vee en reisde met zijn verwanten verder westwaarts. En toen hij de eikebomen van Morah in het land Kanaän bereikte, zette hij zijn tenten op en bleef er.
Een hongersnood teisterde het land, en Abram nam zijn verwanten en zijn kudden schapen en zijn vee, en kwam in Egypte, en in de vruchtbare vlakten van Zoan zette hij zijn tenten op, en bleef hier. En de mensen wijzen nog steeds de plaats aan waar Abram woonde: aan gene zijde van de vlakte.
U vraagt zich af waarom Abram naar Egypte kwam? Egypte is de bakermat van de inwijding, alle verborgenheden behoren aan Egypte, en het is daarom dat de meesters hier komen. In Zoan leerde Abram zijn wijsheid over de sterren en in die heilige tempel daar leerde hij de wijsheid van de wijzen.
En toen hij al zijn lessen geleerd had, nam hij zijn verwanten en zijn kudden en zijn vee, en reisde terug naar Kanaän, en in de vlakten van Mamré zette hij zijn tenten op en bleef daar. En daar stierf hij. En de verslagen van zijn leven en zijn werken en van zijn zonen en over de stammen van Israël, zijn veilig bewaard gebleven in de joodse heilige boeken.
In Perzië was Brahma bekend en gevreesd. Men zag hem als de oorzaakloze oorzaak van alles wat is en hij was hun heilig, zoals Tao heilig was voor de bewoners van het verre oosten. Het volk leefde in vrede, en recht regeerde.
Maar evenals in andere landen stonden in Perzië priesters op, vervuld van zichzelf en vol zelfzucht, die macht intelligentie en liefde beledigden. Godsdienst werd corrupt, en vogels en vee en kruipend gedierte werden als goden ontzien.
In de loop van de tijden werd een verheven ziel, die men Zarathustra noemde, in het vlees geboren. Hij zag de oorzaakloze geest hoog en verheven, hij zag ook de zwakheid van alle door de mensen aangestelde goden. Hij sprak en heel Perzië luisterde, en toen hij zei : “Eén God, één volk, en één heiligdom”, vielen de altaren van de afgoden om, en Perzië was verlost.
Maar de mensen moesten hun goden met menselijke ogen zien en Zarathustra zei: ‘De grootste van de geesten om de troon, is de Ahura Mazda, die zich in de straling van de zon manifesteert’. En het hele volk zag Ahura Mazda in de zon en knielde neer en aanbad hem in de tempels van de zon.
En Perzië is het magische land waar de priesters leven die de ster zagen rijzen boven de geboorteplaats van de zoon van Maria en die de eersten waren die hem als de Vredevorst begroetten. De voorschriften en de wetten van Zarathustra zijn vastgelegd in de Avesta, die gij kunt lezen en u eigen maken.
Maar gij moet weten dat woorden niets waard zijn tot zij levend gemaakt zijn, totdat de lessen die zij bevatten bezit geworden zijn van hart en hoofd. Nu is het zo, dat waarheid IS, maar niemand kent de waarheid totdat hij zelf waarheid is geworden. Zo staat het geschreven in een zeer oud boek.
Waarheid is de kracht van God die als zuurdesem alles doordringt en verandert. Het kan al het levende omzetten in zichzelf, en wanneer al het levende Waarheid is, dan is ook de mens Waarheid’.