Zeer spoedig zal het hier met u gedaan zijn. Denk anders maar eens na hoe ge er voor staat.
Vandaag is er de mens en morgen verschijnt hij niet meer (Gen. 37:30; 44:28).
En is hij eenmaal uit het oog verdwenen, dan verdwijnt hij ook spoedig uit het hart.
Hoe afgestompt en gevoelloos is het menselijk hart dat alleen maar denkt aan wat er nu is en niet beter voorziet in wat er nog komt.
Bij al uw daden en gedachten moest gij u zo gedragen, alsof gij vandaag zoudt sterven.
Als gij een goed geweten had, zoudt gij niet zo bang zijn voor de dood.
Beter is het zonde te vermijden dan de dood te ontvluchten.
Als gij vandaag niet klaar zijt, hoe zult gij het dan morgen zijn?
De dag van morgen is onzeker en weet gij of gij die dag van morgen zult beleven?
Wat baat het lang te leven als wij ons maar zo weinig beteren?
Ach, een lang leven is niet altijd winst, maar vermeerdert dikwijls onze schuld.
Als wij eens één dag in deze wereld werkelijk goed hadden beleefd!
Velen tellen de jaren sinds hun geestelijk begin, maar gering is dikwijls de verbetering van hun leven.
Het mag dan huiveringwekkend zijn te moeten sterven, misschien zal het gevaarlijker zijn lang te leven.
Zalig hij die het uur van zijn dood altijd voor ogen heeft en zich dagelijks op zijn laatste uur voorbereidt.
Hebt gij ooit iemand zien sterven, bedenk dan dat gij diezelfde weg zult gaan.
Als het ochtend is, stel u dan voor dat u de avond niet meer haalt.
En als het avond is geworden, durf u dan geen morgen in het vooruitzicht te stellen.
Daarom wees altijd gereed en leef zo dat de dood u nooit onvoorbereid kan vinden.
Velen sterven onverwacht en onvoorzien. Want de mensenzoon zal komen op een uur dat gij het niet verwacht (Mt 24:42,44; Lc.12:40).
Als dat uur gekomen is zult gij geheel anders gaan denken over heel uw voorbije leven en het ten zeerste betreuren dat ge zo nalatig en zwak bent geweest.
Hoe gelukkig en wijs is hij die zijn best doet, nu in zijn leven te zijn zoals hij hoopt bevonden te worden bij zijn dood.
Als wij het louter vergankelijke volkomen hebben versmaad, vurig hebben verlangd in deugden toe te nemen, als wij de liefde voor tucht, de ijver in boete, de stiptheid in gehoorzamen, de zelfverloochening en het dragen van welke tegenslag ook, ter liefde van Christus hebben beoefend, dan mogen wij vertrouwen dat wij gelukkig zullen sterven.
Veel goeds kunt gij doen in dagen van gezondheid: ik weet niet wat gij zult kunnen als gij ziek zijt.
Weinigen beteren zich op een ziekbed, zoals ook degenen die veel op bedevaart gaan maar zelden heilig worden.
Vertrouw niet op vrienden en verwanten en stel uw heil niet uit tot later, want de mensen zullen u eerder vergeten dan u denkt.
Het is beter nu op tijd voorzieningen te treffen, wat goeds vooraf te doen dan te hopen op de hulp van anderen.
Als gij nu geen zorg draagt voor uzelf, wie zal er voor u zorgen in de toekomst?
Het is nu een zeer kostbare tijd: zie, nu is het de gunstige tijd, nu is het de dag van het heil (2 Kor. 6:2).
Maar hoe bedroevend dat gij die tijd niet nuttiger besteedt, waarin gij toch kunt verdienen wat u het eeuwig leven geeft.
Er zal een tijd komen dat gij één dag of één uur zult wensen om alles te herstellen en ik weet niet of gij die zult krijgen.
Zie in, geliefde broeder, uit welk een gevaar gij u kunt bevrijden, aan welk een angst ontkomen, als gij nu behoedzaam leeft en bedacht zijt op het sterven.
Probeer nu zo te leven dat gij in uw laatste uur meer reden hebt tot blijdschap dan tot angst.
Leer nu te sterven aan de wereld om dan het leven te beginnen met Christus.
Leer nu alles gering te achten om dan in vrijheid naar Christus te kunnen gaan.
Kastijd nu uw lichaam door boete te doen om straks een onschokbaar vertrouwen te hebben.
Dwaas die ge zijt, hoe komt ge erbij te rekenen op een lang leven terwijl ge nog niet van één dag zeker zijt?
Hoevelen zijn bedrogen uitgekomen en onverhoeds uit het lichaam weggeroepen.
Hoe vaak hebt gij niet horen vertellen:dat die en die is neergestoken en die ander verdronken en dat een ander van een steilte viel en dodelijk verongelukte, dat weer een ander dood bleef onder het eten en een volgende zijn einde vond bij het spel. De een verbrandt, de tweede treft het mes, een volgende de pest en de laatste valt door een sluipmoordenaar.
En zo is de dood het einde van allen en het leven van de mens glijdt als een schaduw voorbij.
Wie zal na uw dood nog aan u denken? En wie zal er voor u bidden?
Doe nu toch, lieve vriend, al wat maar in uw vermogen is, want gij weet niet wanneer gij zult sterven, maar gij weet ook niet wat u na uw dood te wachten staat.
Verzamel nu zolang gij nog tijd hebt onvergankelijke schatten.
Denk aan niets behalve aan uw heil, draag slechts zorg voor de dingen van God.
Maak u nu vrienden door de heiligen Gods te vereren en hun daden na te volgen, opdat zij wanneer gij bezwijkt in dit leven, u opnemen in de eeuwige tenten (Lc. 16:9).
Beschouw uzelf als een reiziger en gast hier op aarde, iemand wie zinloze bereddering niet aangaat.
Houd uw hart vrij en opgeheven naar God, want gij hebt hier geen blijvende woonplaats (Hebr. 13:14).
Zend uw gebeden en zuchten dagelijks daarheen, zodat uw geest na de dood waardig geacht wordt, over te gaan naar het geluk van bij de Heer.
Bron: Hoofdstuk 23 van het eerste boek van De navolging van Christus van Thomas a Kempis