Wat is de mens, dat Gij hem gedenkt, of het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Dit was de vraag van David, de Hebreeuwse psalmist en de achtste psalm is geheel gewijd aan de overpeinzing van de mens – de kroon van de geopenbaarde schepping. Tussen de grote lessen die Levi uit de Akasha kronieken heeft mogen verzamelen, vinden wij er een over de mens, waarin zijn neerdaling in de stof en zij uiteindelijke opgang in een eeuwige eenheid met God zo aanschouwelijk beschreven is, dat zij zeker een plaats in het voorwoord van het Aquarius Evangelie verdient. Wij laten deze tekst hieronder in zijn geheel volgen.
Nooit was er een tijd dat de mens er niet was. Indien het leven van de mens op een of andere tijd zou zijn begonnen, zou er tevens een tijd komen, dat het eindigt. De gedachten Gods kunnen niet omschreven worden. Geen eindig verstand kan oneindige dingen begrijpen. Alle eindige dingen zijn aan verandering onderworpen. Alles wat eindig is zal ophouden te zijn, omdat er een tijd was dat zij niet waren.
De lichamen en de ziel van de mensen zijn eindige dingen en zij zullen veranderen, ja, gezien vanuit het eindige gezichtspunt zal de tijd komen, dat zij niet meer zullen zijn. Maar de mens zelf is niet het lichaam noch de ziel; hij is geest en deel van God.
De Scheppende Macht gaf aan de mens, aan de geest-mens, een ziel, opdat hij in staat zou zijn in het domein van de ziel te arbeiden; gaf hem een lichaam van vlees om te kunnen handelen in het oord van de geopenbaarde dingen.
Waarom gaf de Scheppende Macht een ziel aan de geest-mens om te kunnen arbeiden in het domein van de ziel? Waarom gaf de Scheppende Macht aan de ziel een lichaam van vlees om te kunnen werken in het oord van de gemanifesteerde dingen?
Hoort nu, gij werelden, domeinen, machten en tronen.
Hoort nu gij Cherubim, gij Serafim, gij engelen en gij mensen.
Hoort nu, o protoplasma en aarde en plant en dier
Hoort nu, gij kruipende aardse wezens, gij vis die zwemt, gij vogels die vliegen.
Hoort nu, gij winden die waaien, gij donders en bliksems van aarde en van lucht.
Hoort nu, o alles was is of was of ooit zal zijn,want wijsheid spreekt vanuit het hoogste stratum van geestelijk leven:
De mens is een gedachte Gods, alle gedachten Gods zijn oneindig; zij worden niet met tijd gemeten, want alles wat met tijd te maken heeft, begint en eindigt. De gedachten Gods zijn van een eeuwigdurend verleden tot de nooit eindigende komende dagen – en zo is de mens – de geest-mens
Maar de mens was, evenals elke andere gedachte Gods, slechts een zaadkorrel, een zaad dat in zichzelf de goddelijke vermogens bevatte, precies zoals het zaad van iedere aardse plant diep in zichzelf alle eigenschappen van ieder onderdeel van die speciale plant, verborgen houdt. Zo bevatte de geest-mens, als zaad Gods, diep in zichzelf de eigenschappen van ieder deel van God.
Nu zijn zaden volmaakt, ja, even volmaakt als de bron waaruit zij voortkomen, maar zij zijn nog niet ontkiemd tot gemanifesteerd leven. Het kind in de uterus is even volmaakt als de moeder is. Daarom moet de mens, het zaad, diep in de bodem worden geplant opdat het kan groeien, ontkiemen, zoals de knop ontluikt om de bloem te tonen.
Het menselijke zaad dat uit het hart Gods voortkwam, was volledig in staat om de heer van het domein van de ziel te zijn en van alle gemanifesteerde dingen. Zo strooide God, de Landman van alles wat is, dit menselijke zaad in de bodem van de ziel; het groeide snel en de mens werd een levende ziel; en hij werd Heer van het gehele koninkrijk der ziel.
Hoort nu, laat ieder levend wezen luisteren. Het domein van de ziel bestaat slechts uit ethers van geest-stratum, die niet zo snel vibreren, en in het langzame ritme van dit domein worden de essenties van het leven geopenbaard: de geuren en de reuken, de ware aandoeningen en de Al-liefde worden openbaar. En deze ziele-eigenschappen worden tot een schoon lichaam. De mens moet in het oord van de ziel een menigte lessen leren en hij toeft hier vele eeuwen tot al zijn lessen geleerd zijn.
Aan de grenslijn van het zieledomein begon de ether langzamer te vibreren en toen werden de essenties tot een gewaad; de geuren en de reuken , de ware bewogenheden en de Al-liefde werden in vlees gehuld; en de mens was in vlees gekleed. Een volmaakt mens moest over alle levenswegen heen gaan en zo werd een vleselijke natuur ten volle gemanifesteerd, een natuur die voortkwam uit vleselijke dingen.
Zonder een vijand kent een soldaat zijn kracht niet en het denken moet worden ontwikkeld door de uitoefening van kracht. En zo werd de vleselijke natuur spoedig een vijand, die de mens moest bevechten opdat hij de kracht Gods openbaar zou maken. Laat ieder levend wezen stil staan en luisteren.
De mens is de heer van alle gebieden in openbaring; van protoplasma, van mineraal, van plant, van dier; maar hij heeft zijn geboorterecht opgegeven, om zijn lager zelf, zijn vleselijk zelf, te bevredigen. Maar de mens zal zijn verloren staat volledig terugwinnen, zijn erfdeel; maar hij moet dit doen door een conflict, dat niet in woorden uit te spreken is, heen.
Ja, hij moet veelvuldig moeiten en kwellingen ondergaan, maar laat hij weten, dat Cherubim en Serafim, die de gangen van de zon regeren, zijn beschermers en zijn leiders zijn en zij hem tot overwinning zullen voeren.
De mens zal volkomen gered, verlost worden, volmaakt worden door hetgeen hij moet lijden in het oord van het vlees en in dat van de ziel. Wanneer de mens de vleselijke dingen overwonnen zal hebben zal het vleselijke gewaad aan zijn doel hebben beantwoord en zal vervallen, zal niet meer zijn. Daarom zal de hoop steeds zijn baken zijn; daar is geen nederlaag voor de menselijke ziel, want God heeft de leiding en de overwinning is zeker.
De mens kan niet sterven; de geest-mens is één met God, en waar God leeft, kan de mens niet sterven. Wanneer de mens iedere vijand in het oord van de ziel heeft overwonnen, zal het zaad volledig ontkiemd zijn, en zal in de heilige adem volledig tot bloem ontloken zijn. Het gewaad van de ziel zal dan aan zijn doel hebben beantwoord en de mens zal het nooit meer nodig hebben; het zal verdwijnen en niet meer zijn. En de mens zal opgaan in de zegeningen van de volmaaktheid en met God in harmonie zijn.
Bron: Voorwoord van het Aquarius evangelie van Levi