De zeven klassieke planeten kunnen niet alleen worden gerelateerd aan zeven persoonlijkheidstypen of menstypen, maar ook aan de leeftijdsperioden van de mens. F.H. Julius licht dat als volgt toe in zijn boek ‘Metamorfose’. De bovenstaande afbeelding komt uit het boek Mysteriën en lofzangen van God, kosmos, mens.
In dit hoofdstuk willen wij als uitgangspunt nemen een uiteenzetting van Rudolf Steiner (‘Das Initiatenbewuztsein’) over de planetaire invloeden in de verschillende leeftijdsperioden van de mens. Onze gehele verhandeling wordt daardoor tot een in zichzelf gesloten geheel. We nemen dus als basis de resultaten van een onderzoekmethode, waarvoor men eerst een verregaande scholing moet doormaken om haar te kunnen beoefenen. Maar door deze resultaten in onze gedachtengang op te nemen zal het mogelijk zijn er een licht op te laten vallen, waardoor ze begrijpelijk en aanvaardbaar worden.
In de tijd van geboorte tot het zevende jaar werkt bij het mensenkind overwegend de invloed van de maan. Het is een tijd, waarin het hele wezen nog vrijwel verborgen is en zich alleen op zeer eenvoudige wijze weet te uiten. Toch mag men zich niet voorstellen, dat datgene, wat zich later als persoonlijkheid uiten zal, nog niet aanwezig, niet werkzaam is. Integendeel, het diepere wezen is in het verborgene bezig aan de hoogste, aan de geniaalste arbeid.
Onder leiding van hogere machten wordt het lichaam gevormd en uitgebouwd tot een passend werktuig voor deze speciale persoonlijkheid. Later zal dit werktuig van het bewustzijn uit gebruikt kunnen worden. De mens is op deze leeftijd nog als een plantenknop. Ook hier zweeft het wezen er nog buiten om heen.
Een van de merkwaardigste eigenschappen van zo’n kind is de drang om de mensen uit de omgeving zo ernstig te nemen, alsof het tegenover goddelijke machten staat. Met diepe, maar onbewuste eerbied neemt het op, wat het ervaart en het tracht zijn eigen organisatie naar dat voorbeeld te vormen. Het kind ontwikkelt zich vooral door nabootsing.
In de periode van het zevende tot het veertiende jaar werkt Mercurius. Tot een zeker niveau is het fysieke lichaam gevormd. Een deel van de krachten, die aan de vorming en de groei hebben meegeholpen, is nu ontlast van zijn functie en komt ter beschikking van de ontwikkeling van bewuste vermogens. Hiermee raken wij aan een geheim, dat elke pedagoog hoort te kennen. Op deze leeftijd wordt een deel van de levenskrachten in dienst gesteld van het denken. De mens denkt met dezelfde krachten, waardoor eens het lichaam werd gebouwd. Het kind is nu rijp om te gaan leren, men kan beginnen met het geheugen te vormen.
Maar niet alleen in het denken, ook op ander gebied krijgt het kind de beschikking over scheppende vermogens. Het kind wordt op deze leeftijd een kunstenaar. Het wil tekenen, boetseren, dansen, zingen. Ook in de overvloeiende fantasie, waarmee alles uit de omgeving omgevormd wordt van het spel, uit zich de vrijgekomen levenskracht.
Wanneer de ontwikkeling goed geleid wordt, vindt het kind nu een mens, waartegen het kan opzien als autoriteit. Het neemt niet meer elke invloed uit de omgeving vol overgave op. Het wil horen: dit is goed, dat is afkeurenswaardig. Het wil zich ontplooien en binnengroeien in de wereld, maar het verwacht daarbij steun en leiding. Zoveel mogelijk vaardigheden en vermogens wil het zich verwerven.
Van het veertiende tot het eenentwintigste jaar staat de mens het sterkste onder Venus-invloed. Niet alleen de levenskrachten, ook de diepere zielenkrachten zijn aanvankelijk gebonden aan de organische en helpen mee aan de vorming daarvan. Met het veertiende jaar komt nu weer een deel van deze krachten vrij voor het bewuste gebruik en levert de basis voor de zielsprocessen. Daarmee treedt een grote belangstelling voor de wereld op en een grote behoefte om alles te begrijpen en te boordelen. Het zijn eigenlijk verborgen liefdekrachten, die vrij en in de belangstelling voor de omgeving ontvloeien. De liefdekracht, die gericht wordt op het andere geslacht, is slechts een deel van alles wat er in de ziel werkzaam wordt. Maar inderdaad beginnen nu ook de verliefdheden en de dweperijen, nu komt de grote overgave aan het éne.
In de tijd van het eenentwintigste tot het tweeënveertigste jaar werkt de zonne-invloed het sterkst. Met het eenentwintigste jaar begint het eigenlijke geest-wezen van de mens, het mensen-ik, dat tot nu toe betrokken was in de opbouw van de organisatie , vrij te komen en zich te ontwikkelen. In deze tijd is men een vol uitgegroeide mens zonder meer. Voor die tijd ging alles er om een geleidelijke verbinding te zoeken met de omgeving. Eigenlijk zou men daarbij kunnen spreken van een overwegen van de invloed van de omgeving. Nu krijgt de mens het allermeeste de neiging met anderen geheel als gelijke om te gaan.
In de tijd van het tweeënveertigste tot het negenenveertigste jaar is de grootste invloed van Mars. Wanneer een mens ernst maakt met zijn ontwikkeling begint vanaf deze leeftijd het geestwezen machtig te domineren. De mens heeft zijn eigenlijke taak ten volle begrepen en speurt de sterke drang om deze tegen alles in door te zetten. Het is de tijd, waarin de mens over de grootste naar buiten gerichte kracht kan beschikken. De invloed van de omgeving wordt geringer.
In de tijd van het negenenveertigste tot het zesenvijftigste jaar is de grote invloed van Jupiter. De mens heeft nu zijn leven tot een hoogtepunt gevoerd. Door de vele ervaringen is de persoonlijkheid ten volle uitgegroeid en gerijpt. Hij is nu in staat volkomen in zichzelf te berusten. Dit alles geeft recht op het dragen van de meest omvattende verantwoording. Mem mag bij de volledig ontwikkelde mens verwachten, dat het handelen uit het meest persoonlijke initiatief tegelijkertijd een volkomen uitdrukking is van geestelijke taken, die werkelijk te vervullen zijn. Dit is de tijd van de grootste macht.
In de periode van het zesenvijftigste tot het drieënzestigste jaar begint Saturnus te werken. Nu begint er een duidelijke afname van kracht merkbaar te worden. De behoefte om in te grijpen en zwaarwegende daden te verrichten, begint te verdwijnen. Daarvoor in de plaats raakt het innerlijk meer en meer vervuld van grote diepte. Het is als een begin van stille terugkeer tot de vadergrond. Naar buiten is er rust, naar binnen komt meer en meer de neiging om met warme gloed in de herinnering te gaan leven.
Bron: Metamorfose van F.H. Julius, Zeist, Vrij Geestesleven, 1972