Op een koude stormachtige dag in december 1831 voer een oud schip, de Beagle, uit de haven van Portsmouth in Engeland. Ineengedoken in een kleine kajuit zat een 22 jaar oude student, Charles Darwin, die al zeeziek begon te worden.
De Beagle ging een wetenschappelijke expeditie van vijf jaar maken voor de Britse regering. De mensen aan boord moesten de kust en de eilanden van Zuid-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland onderzoeken en nauwkeurige kaarten maken. Charles Darwin ging mee als onbetaalde assistent. Het was zijn taak de planten en dieren te bestuderen in de plaatsen die zij bezochten.
Het leven aan boord van een overladen zeilschip was heel zwaar. Het voedsel was verschrikkelijk. Darwin was voortdurend zeeziek. De enige tijd dat hij werkelijk gelukkig was, was wanneer de Beagle aanmeerde en hij aan land kon gaan om exemplaren van planten, insecten, kleine dieren en gesteenten te verzamelen. Aangezien de Beagle al overvol was, moest hij alles in kisten stoppen en naar Engeland opsturen.
De gezondheid van Darwin had voortdurend te leiden van de slechte condities aan boord van de Beagle, maar hij had nooit spijt van deze tocht. Later zei hij: ‘Het was verreweg de belangrijkste gebeurtenis van mijn leven en was beslissend voor mijn hele loopbaan.’
De loopbaan van Charles Darwin zou heel merkwaardig verlopen. Zijn theorieën over de oorsprong en de ontwikkeling van levende wezens veroorzaakte de grootste sensatie van de 19e eeuw en veranderde de biologische wetenschap geheel. Zelfs nu zijn geleerden en leerlingen het nog niet geheel eens met de theorieën van Darwin.
In de tijd van Darwin geloofden de meeste mensen dat de aarde en al wat leefde op aarde slechts enkele duizenden jaren eerder geschapen was. Ook meenden zij dat alles in zijn oorspronkelijke vorm gebleven was; sinds de schepping zou alles onveranderd gebleven zijn.
Maar er waren verscheidene geleerden die het daarmee niet eens waren. Daar was Charles Lyell er een van. Een bekende Franse bioloog, Lamarck, geloofde er ook niet meer in.
Deze mannen beweerden dat de aarde en haar bewoners miljoenen jarten oud waren. Zij zeiden dat er in het begin slechts enkele eenvoudige vormen van leven bestonden. Alle planten en dieren die nu leven, zijn voortgekomen uit die eerste eenvoudige vormen. In de loop van eeuwen zijn zij veranderd en ontwikkeld. Dit langzame proces van verandering en ontwikkeling noemt men evolutie.
Charles Darwin voelde meer voor de evolutieleer. Maar als geleerde kon hij niet een theorie aanvaarden zonder feiten die deze theorie ondersteunden. De volgende 23 jaar was hij bezig deze noodzakelijke feiten bijeen te verzamelen. Hij bestudeerde duizenden planten die hij verzameld had tijdens zijn lange zeereis. Was er zo een verscheidenheid van vormen op aarde geweest sinds de scheppingsdag? Waarom waren er zoveel verschillende vormen? Hoe kwam het dat bepaalde vormen alleen maar in koude streken voorkwamen en andere alleen maar in warme streken?
En dan waren er de fossielen die hij opgegraven had – skeletten van vreemde planten, vissen en insecten die eeuwen geleden geleefd hadden en gestorven waren. Waarom bestonden soortgelijke dieren en planten nu niet meer? Darwin brak zich het hoofd over deze en andere vragen. Hij kon de evolutieleer niet in zijn geheel aanvaarden, voordat hij de antwoorden gevonden had. Hij bestudeerde de proefnemingen van anderen en verzamelde alle beschikbare gegevens over planten en dieren – waar zij leven, hoe zij zich vermenigvuldigen, hoe zij zich aanpassen aan verschillende klimaten en verschilende levensomstandigheden. Hij deed zelf ook veel proeven met het kweken van duiven, hagedissen en bijen. Hij ontdekte dat een bepaalde teeltkeus de eigenschappen van de dieren kon beïnvloedden. Hij geloofde dat een soortgelijke verandering van eigenschappen dikwijls door de ‘natuur’ veroorzaakt werd.
In 1859 was Darwin ervan overtuigd dat hij genoeg feiten had om de evolutieleer te bewijzen. Hij beschreef ze in een boek: Het ontstaan van de soorten. Hij kon niet weten dat zijn boek zoveel stof zou doen opwaaien!
Kort gezegd, stond er in het boek van Darwin dat de soorten langzamerhand ontstaan zijn. Planten en dieren stammen af van andere levensvormen die vroeger bestonden, maar nu niet meer voorkomen op aarde. In de loop van miljoenen jaren is een talloze verscheidenheid van nieuwe levensvormen ontstaan, zoals vogels, insecten, vissen, zoogdieren en ook de mensen.
Hiermee had Darwin niets nieuws gezegd. Honderden hadden al dergelijke theorieën naar voren gebracht. Maar hij was de eerste die met feiten aankwam om zijn theorie te bewijzen. voor velen was het boek van Darwin een schokkende gebeurtenis.
Daarna kwam het denkbeeld dat een nog grotere schok teweegbracht: de theorie die Darwin noemde ‘natuurlijke selectie’ of ‘overleven van de geschiktste’. Hij wees erop dat er in de natuur veel meer geproduceerd wordt dan er kan opgroeien.
Veronderstel eens dat alle nakomelingen van twee olifanten in leven zouden blijven en zich zouden vermenigvuldigen. Dan zouden er in 750 jaar negentien miljoen olifanten zijn! Een bacterie kan in één dag een miljoen bacteriën produceren. Deze miljoenen zouden de tweede dag weer miljarden kunnen produceren. Als zij alle zouden blijven leven, zouden we spoedig stikken in de bacteriën.
Darwin wees erop dat er niet genoeg voedsel en water is om alles wat geboren wordt, in leven te houden. De natuur beperkt het aantal levende dingen door de beste exemplaren uit te zoeken en de overige te vernietigen door ziekte, voedselgebrek, stormen, ongelukken en natuurlijke vijanden. Slechts de sterkste, die zich het beste kan aanpassen, overleven – vandaar het gezegde ‘overleven van de geschiktste’ (survival of the fittest).
Volgens Darwin overleven diegenen die betere eigenschappen hebben. Misschien kunnen zij beter zien, hebben zij sterkere poten of scherpere tanden. Deze kenmerken worden doorgegeven aan hun nageslacht. En op deze manier ondergaat de soort langzamerhand een verandering.
Na miljoenen jaren werden, bijvoorbeeld, de tenen van paarden hoeven. Sommige vissen leerden adem te halen buiten het water en werden hagedissen. Mollen die eeuwen onder de grond leefden, verloren het gezichtsvermogen tenslotte omdat zij dit toch niet nodig hadden in het donker. De benen van de mens werden langzamerhand langer en zijn armen korter.
Er was sinds Galilei bewees dat de aarde om de zon draaide niet zo’s opschudding geweest! Sommige mensen vonden dat Darwin een groot genie was. Zij noemden hem ‘de Isaac Newton van de biologie’. Anderen noemden hem een zondig mens die tegen de leer van de Bijbel in ging.
Darwin was zo wijs zich buiten de twisten en debatten te houden. Hij bleef gewoon thuis en werkte aan een ander boek. Dit boek: De afstamming van de mens, schrok de wereld, precies twaalf jaar later, weer op.
Deze keer verklaarde Darwin dat mensen en apen een gemeenschappelijke voorvader hadden. Darwin zei niet dat de mens van de apen afstamde, zoals sommige mensen beweerden. Hij zei dat de mens en de mensapen, die veel op de mens lijken, nauw aan elkaar verwant zijn en dat zij beiden afstammen van enkele onbekende voorouders die miljoenen jaren geleden leefden.
Er stegen weer luide protesten en bezwaren op, zowel in Europa als in Amerika. Zijn boeken werden op vele plaatsen verbannen. Jarenlang volgden er verwoede debatten. Zelfs werden nog in 1925 mensen in Amerika bekritiseerd omdat zij de ‘Darwinleer’ verspreidden.
Hoewel de evolutieleer door de wetenschapsmensen niet langer bestreden wordt, is men het nog steeds niet eens over de verklaringen van Darwin. Zijn theorie over ‘de natuurlijke selectie’ wordt niet door iedereen aanvaard. Moderne biologen maken nog steeds veranderingen en verbeteringen en er zijn ook verschillende nieuwe theorieën naar voren gebracht.
Maar ondanks het feit dat men het niet eens is over zijn werk, wordt Charles Darwin erkend als een groot geleerde. Alhoewel er nog steeds veel vragen over de evolutie onbeantwoord zijn, leverde Darwin een enorme bijdrage voor de wetenschap, door de biologie te verheffen boven het bijgeloof en er een stevige wetenschappelijke grondslag aan te geven.
Bron: ‘Het hoe en waarom boek van de beroemde geleerden’ door Jean Bethell