Dag van het licht – Het eerste hoofdstuk uit het boek ‘Hoe muis de wereld schiep’ van Hans Melissen

 

KOOP ‘HOE MUIS DE WERELD SCHIEP’ IN ONZE WINKEL IN HAARLEM EN ONTVANG DE BIJPASSENDE KNUFFELMUIS

HOE LANG HET AL WAS ZOALS HET WAS WIST MUIS NIET. – Er was niets, En toch wist Muis dat hij er was. Het enige dat hem gezelschap hield was de duisternis. Zo donker als het diepste zwart maar kon zijn. Niets was er. Hélemaal niets. Niets te zien, niets te horen of te ruiken. Niets. Alles zwarter dan zwart en donkerder dan het donkere donker. 

Muis dacht aan het donker, hoe groot het was, hoe ver en wanneer het begonnen was donker te zijn. Dat vond hij mooi. En hoe de gedachten in zijn hoofd een weg vonden, daar dacht hij over. Maar op een dag was Muis het zat. Er was niets of niemand om de duisternis en zijn gedachten mee te delen. En hoe mooi zijn gedachten ook waren, steeds weer voelde hij droefheid omdat hij al dit moois aan niemand kon vertellen. 

‘Als ik zo mooi kan denken,’ dacht Muis op een zeker moment, ‘dan kan ik ook heel sterk denken dat het anders is.’
‘En ik wil dat het anders is’, zei Muis tot zichzelf, zo vastberaden dat hij er een beetje opgewonden van raakte.
En voor het eerst hoorde hij iets. Toen hij goed luisterde hoorde hij dat het zijn eigen adem was. 
Hij schrok ervan, want nog nooit eerder had hij het zo gehoord. 

Hij stak zijn pootjes in het duister vooruit, maar voelde niets.
Wat er ook gebeuren zou, er moest iets anders in zijn bestaan zijn dan de diepste, pikzwarte donkerte.
Nu moet het ècht afgelopen zijn’, vond Muis. ‘Ik wil dat het anders wordt dan het ooit is geweest. En dat moet!’

En met al zijn denk- en wilskracht concentreerde hij zich op zijn diepste wens. Hij perste zijn denkhoofd met alle kracht samen, kneep zijn ogen stijf dicht en ademde heel diep in. 
Met alle energie die hij had samengebald in het muizenlichaam, blies hij zijn krachtigste adem uit. 

En toen gebeurde het: met een enorme knal en een scheurend geluid trok het diepe duister open en openbaarde zich met een enorm geweld het tegenovergestelde van al dat donker. Een oneindige hoeveelheid anders golfde over muis heen. En in een flits kwam een woord in hem op: LICHT.

Licht was het goede woord voor al dit geweld dat de duisternis had weggenomen. 
Licht dat zwart had uitgewist.
Licht waardoor alles veranderde. Licht dat alles overstraalde en enorme pijn deed aan de oogjes, zelfs als ze dicht waren.

Muis knipperde met zijn oogjes en bleef knipperen tot hij er uiteindelijk aan gewend was en kon zien waar het licht vandaan kwam. 
Heel hoog boven hem hing een grote bol van vuur en die scheen zo fel dat je er niet in kon kijken. 
Toen Muis naar beneden keek, zag hij waar hij op stond.
Hij krabde met zijn nagel en zag een wolkje stof opstijgen.

Toen hij nog eens wilde krabben met zijn andere poot stootte hij tegen iets hards. 
Ik moet het een naam geven, dacht muis, net als met het licht; anders onthoud ik nooit wat ik allemaal zie.
Hij noemde al het rulle onder zijn pootjes ZAND, omdat dat het eerste was dat in hem opkwam. En het harde noemde hij STEEN. En al het zand en stenen samen  gaf hij de naam AARDE.

Alles wat boven hem was noemde hij HEMEL en de grote gloeiende bol gaf hij plechtig de naam ZON. De namen leken vanzelf uit zijn hoofd te rollen. ook daar werd hij vrolijk en opgewonden van. Zijn krachtige denken hand hem al dit moois gegeven. 

De bol, die nu zon heette, verwarmde hem en gaf zoveel licht dat het hem op den duur ook wel een beetje teveel werd. ‘Dat kon wel wat minder’, vond Muis. Dit was wel een erg groot verschil met al dat donker.

Hij had het nog niet gedacht of het leek alsof de bol begon te bewegen. Op enig moment wist Muis het zeker, want in de verte kwam de zon steeds dichter bij de aarde en zakte weg achter dat wat hij de HORIZON had genoemd. 

Maar het werd niet meer zo donker als het ooit geweest was, want hoe verder de zon was weggezakt, hoe meer er in die lucht boven hem te zien was: kleine bolletjes met pitjes van vuur. Ontelbaar veel. Maar ook een bol die vele malen groter was dan die pitjes en een heel bescheiden licht uitstraalde. Er was geen vuur op de bol te zien, waardoor het hier beneden ook niet warm werd. 

MAAN dacht Muis, dat is er een mooie naam voor. En die kleintjes noem ik STERREN. 
Muis was moe, moe van zoveel nieuws. Moe en blij tegelijkertijd, dat hij dit had kunnen denken. 
‘Als ik de zon zie, noem ik het DAG, en als het donker is NACHT, dacht Muis. 

Voldaan legde hij zich in de schaduw van de maan achter een steen. Hij was er zeker van dat de bol, pardon de zon, die hem had verlaten, hem ook weer terug zou vinden. Het was niet uit ondankbaarheid geweest dat hij de zon weg wenste, maar het was de overdaad. Muis hield meer van de geleidelijkheid. 

Voordat hij zijn ogen sloot, zei hij de maan gedag. ‘Dag maan.’
Terwijl hij zich op zijn zij rolde, mompelde Muis nog even voor zich uit: ‘Dag maan … maan, dag …’ en plots kreeg hij nog een helder moment: ‘Ik geef de tijd waarin zoveel is gebeurd een naam en noem het ‘MAANDAG’.

En met een tevreden glimlach viel hij in een diepe slaap. 

BESTEL ‘HOE MUIS DE WERELD SCHIEP’