Argumenten van Emanuel Rutten voor het bestaan van God – Datgene waarboven niets groters gedacht kan worden

BESTEL DATGENE WAARBOVEN NIETS GROTERS BEDACHT KAN WORDEN

LEES OVER HET SYMPOSION ALLES IS BEWUSTZIJN OP ZONDAG 19 MEI 2024

In ‘Datgene waarboven niets groters gedacht’ kan worden presenteert filosoof Emanuel Rutten acht nieuwe argumenten voor het bestaan van God. Bestaat er iets waarboven niets groters gedacht kan worden? Iets subliems dat de oorsprong van de wereld is? Op verrassende en creatieve wijze combineert Rutten inzichten uit de metafysica, kennisleer, taalfilosofie en esthetiek om te komen tot zijn nieuwe argumenten voor het bestaan van een geestelijke grond van de werkelijkheid. Deze argumenten gaan dan ook verder dan de traditionele, bekende argumenten en bieden zo een originele kijk op de eeuwenoude vraag naar het bestaan van God. Rutten komt spreken op het symposion Alles is bewustzijn op zondag 19 mei 2024 in Bilthoven.

BESTEL DATGENE WAARBOVEN NIETS GROTERS BEDACHT KAN WORDEN

INLEIDING: NIEUWE DENKWEGEN

Iets waarboven niets groters gedacht kan worden? Als er werkelijk iets bestaat waarboven niets groters gedacht kan worden, dan moet het in alle opzichten perfect zijn. Er is immers niets groters denkbaar dan dat. Het moet een maximaal perfect wezen zijn omdat we anders aan iets zouden kunnen denken dat nog perfecter en dus groter is. Zo moet het in plaats van onbewust niet alleen bewust, maar ook zelfbewust zijn. En het moet bijvoorbeeld almachtig, algoed, alwetend en alomtegenwoordig zijn. Ook mag het bestaan van dit wezen van niets anders afhankelijk zijn. Het moet zelfs noodzakelijk bestaan. Het kan anders gezegd niet anders dan bestaan.

Dit is allemaal nogal wat. Een dergelijk wezen kunnen we met recht aanduiden met het woord ‘God’. En dat is dan ook precies wat de filosoof en theoloog Anselmus van Canterbury duizend jaar geleden al deed. God aldus begrepen betreft een wezen waarvan door de eeuwen heen alle grote wereldwijde theïstische tradities getuigd hebben. Maar bestaat zo’n wezen? Bestaat God? Daarover gaat dit boek.

Ik keer ermee terug naar een metafysisch thema waarmee ik mij vooral in mijn eerste jaren als filosoof aan de Vrije Universiteit intensief bezighield. In die tijd ontwikkelde ik meerdere filosofische argumenten voor het bestaan van God, waarbij ik God definieer als een zelfbewust wezen oftewel een persoon die de absolute grond en oorsprong van de wereld is. God is de persoonlijke eerste oorzaak en dus het ultieme subject van de werkelijkheid. Eén van deze Godsargumenten, dat ik indertijd het modaal-epistemisch argument heb genoemd, heeft naast een nationale receptie de afgelopen jaren eveneens een internationale receptie gekend.

Een aantal jaren nadat ik het modaal-epistemisch argument in een internationaal tijdschrift publiceerde, zijn er wereldwijd meerdere kritische ar- tikelen, deze kritiek weerleggende artikelen van mij en anderen, en instemmende artikelen gepubliceerd waarin mijn argument wordt opgevat als inspiratiebron voor verdere denkwegen. Het haalde zelfs de New York Times. Toch is het modaal-epistemisch Godsargument slechts één argument in een reeks van nieuwe redelijke argumenten voor het bestaan van God die ik als filosoof zowel in die eerste jaren als in de jaren daarna heb ontwikkeld. En net zoals mijn modaal-epistemisch argument heb ik door de jaren heen ook veel van deze andere argumenten een thuis gegeven in internationale en Nederlandstalige publicaties. In dit boek breng ik in bewerkte vorm voor het eerst acht van deze andere argumenten samen. Het gaat om twee argumenten uit bovengenoemde eerste jaren en nog zes uit de jaren daarna. Ieder argument staat op zichzelf. Samen met mijn modaal-epistemisch Godsargument vormen ze tegelijkertijd een sterke wijsgerige cumulatieve casus voor het bestaan van God.

Het modaal-epistemisch argument vertrekt vanuit een bezinning op de relatie tussen kennis en metafysische mogelijkheden en opent daarmee een geheel nieuwe weg om het bestaan van God redelijk te beargumenteren. Hetzelfde geldt voor de Godsargumenten die ik in dit boek uitwerk. Zo vertrekt mijn semantisch argument vanuit een reflectie op de betekenis en de structuur van de taal, mijn axiologisch argument vanuit het doordenken van de verhouding tussen de waarde van personen en de waarde van de wereldgrond, en mijn argument vanuit atomisme en causalisme vanuit een bezinning op het verband tussen de metafysische thesen van het atomisme en het causalisme.

Ook geef ik argumenten die de vraag naar de aard van de waarheidsmakers van respectievelijk ware ontkenningen en historische waarheden als uitgangspunt nemen en ontwikkel ik een argument waarbij ik doordenk wat het betekent dat het steeds waarschijnlijker wordt dat wij alleen in de kosmos zijn. Eveneens werk ik een argument uit dat is gegrond in een fijnmazige fenomenologie van de esthetische ervaring van het sublieme en ontwikkel ik een argument dat ik aanduid als het wereldbeelden argument en waarbij we God op het spoor komen door redelijke criteria voor het evalueren van wereldbeelden te ontsluiten. Deze nieuwe argumenten voor het bestaan van God betreffen ongebruikelijke en wellicht verrassende wegen naar de conclusie dat de werkelijkheid inderdaad teruggaat op een zelfbewust wezen als haar ultieme oorsprong. En dus dat God bestaat.

Voor hen die zich voor het eerst inlaten met Godsargumenten is het niet onbelangrijk om eerst kennis te nemen van enkele belangrijke opmerkingen uit mijn wijsgerige bijsluiter voor Godsargumenten. Deze bijsluiter schreef ik ten tijde van de publicatie van mijn modaal-epistemisch Godsargument om veelgehoorde misverstanden omtrent Godsargumenten weg te nemen. Zo zijn redelijke argumenten voor het bestaan van God geen onfeilbare sluitende bewijzen. Goede argumenten voor het bestaan van God laten zien dat het zeer redelijk is om te geloven dat God bestaat. Ze maken het bestaan van God heel waarschijnlijk. Maar ze bieden geen absolute zekerheid. Bewijzen doen we namelijk in de wiskunde en niet in de filosofie. Bovendien beweert iemand die een rationeel argument voor het bestaan van God geeft daarmee niet dat geloof in God alleen maar een kwestie is van het verstand. Natuurlijk niet.

Aandacht geven aan de redelijkheid van het geloof in God wil niet zeggen dat andere aspecten ervan, zoals participatie, beleving, gevoel, ervaring en intuïtie, niet of minder belangrijk zijn. God is zowel een kwestie van het hart als van het verstand. Evenmin pretenderen we met redelijke argumenten voor het bestaan van God het wezen van God geheel te doorgronden. Dat zou immers hoogmoedig zijn. Redelijke argumenten voor het bestaan van God laten slechts zien dat God bestaat, zonder daarmee de aard of de natuur van God geheel te willen blootleggen. Er blijft dan ook genoeg ruimte over voor mysterie en mystiek omtrent het wezen van God.

Godsargumenten zijn evenmin een poging om het bestaan van God natuurwetenschappelijk te beargumenteren. Godsargumenten maken weliswaar regelmatig gebruik van algemeen erkende natuurwetenschappelijke resultaten als premissen, maar daarom zijn ze zelf nog niet natuurwetenschappelijk. De natuurwetenschap oftewel de fysica onderzoekt de natuur en houdt zich niet bezig met de vraag naar de grond van de natuur. Godsargumenten zijn en blijven dan ook filosofische of meer precies metafysische argumenten.

Een veelgehoord bezwaar is echter dat het beoefenen van metafysica in onze moderne tijd volledig achterhaald is. Er is geen goede reden om terug te keren naar de premoderne metafysica. We kunnen dus helemaal niets zeggen over het bestaan van God. Uitgaande van dit bezwaar laten velen rationele argumenten voor het bestaan van God ongelezen. Is dit redelijk? Het bezwaar komt erop neer dat het najagen van inzicht in de absolute aard van de werkelijkheid zinloos is. Wij kunnen als mensen nooit toegang krijgen tot hoe de wereld daadwerkelijk in absolute zin ‘in en op zichzelf ’ is. Nu is het niet onredelijk om te denken dat wij als eindige wezens geen toegang tot de absolute aard van de wereld ‘op zichzelf ’ hebben. Precies omdat wij nimmer buiten onze menselijke, al te menselijke cognitieve vermogens kunnen treden om een absoluut gezichtspunt op de werkelijkheid in te nemen, kunnen wij de wereld zoals deze absoluut ‘voor zichzelf ’ is nooit leren kennen. Wij hebben slechts toegang tot de wereld zoals deze door ons ervaren en gedacht wordt.

Alles wat wij als mensen denken en ervaren heeft onvermijdelijk betrekking op hoe de wereld ‘voor ons’ is. Metafysisch denken opgevat als een poging om inzicht in ‘het absolute’ te verkrijgen, resulteert dus in radicaal scepticisme. Een terugkeer naar de klassieke metafysica die de absolute aard van de werkelijkheid probeerde te achterhalen is dan ook inderdaad niet mogelijk. Maar de teloorgang van de klassieke metafysica leidt niet tot het einde van de metafysica als zodanig. Want waarom zou metafysisch denken zich noodzakelijkerwijs moeten richten op de absolute aard van de werkelijkheid? Er is namelijk ook een intersubjectieve of ‘wereld voor ons’-metafysica mogelijk. Het onderwerp van deze metafysica is niet de wereld zoals deze in absolute zin ‘op zichzelf ’ is, waartoe wij immers toch geen toegang hebben, maar nu juist de wereld zoals deze door ons ervaren en gedacht wordt. Haar onderwerp is de wereld ‘voor ons’. Laten we ons dus richten op de wereld zoals deze door ons als mensen wordt ervaren én gedacht. Er is dan geen reden meer om ons te beperken tot natuurlijke fenomenen.

Zodra we ons richten op de wereld ‘voor ons’ ontbreekt elke grond om overwegingen over het bovennatuurlijke buiten te sluiten. Wel dienen we ons dan steeds te realiseren dat al onze beweringen een menselijke intersubjectieve status hebben en dus niet gaan over hoe de wereld los van het menselijke ervaren en denken in absolute zin ‘in zichzelf’ is. Metafysica mag zo weliswaar niet langer gaan over de absolute werkelijkheid ‘op en in zichzelf ’, maar ze gaat nog altijd over datgene wat voor ons als mensen daadwerkelijk van belang is, namelijk de wereld zoals zij ‘voor ons’ is, de wereld zoals wij deze als mensen ervaren en denken. En mag dat genoeg zijn? Wij zijn immers mensen en geen goden. De wereld ‘voor ons’ is voor ons als mensen het allesomvattende. Dit hoeft ons echter helemaal niet te verontrusten. Integendeel zelfs.

Het is juist deze benadering die een moderne vruchtbare metafysica mogelijk maakt: een metafysica die zich uitsluitend richt op de wereld ‘voor ons’ en niet langer op hoe de wereld in absolute zin ‘op zichzelf ’ is. We hoeven zo de menselijke hoop op het verkrijgen van inzicht in het bovennatuurlijke niet op te geven, zolang we ons maar blijven realiseren dat ook deze inzichten, net zoals alles wat we ervaren en denken, slechts gaan over de wereld zoals deze ‘voor ons’ als mensen is en dus nooit het absolute ‘op zichzelf’ van de werkelijkheid betreffen. Maar dan kunnen wij ook redelijke argumenten voor het bestaan van God weer serieus in overweging nemen. Ook deze argumenten gaan immers uiteindelijk over hoe de wereld ‘voor ons’ is en niet over de ontoegankelijke absolute aard van de werkelijkheid ‘op zich’. Deze gedachtegang werk ik nader uit in mijn boek Contra Kant: Herwonnen ruimte voor transcendentie en mondt uit in wat ik mijn ‘wereld voor ons’-kennisleer noem.2 Deze leer maakt het mogelijk om ook na het einde van de klassieke metafysica ons gewoon weer te kunnen bezighouden met het nadenken over redelijke filosofische argumenten voor het bestaan van God.

En argumenten voor atheïsme dan? Als er een bewust wezen bestaat dat de oorsprong is van de wereld, dan kan dat met recht ‘God’ genoemd worden. Ook als dit wezen niet algoed, almachtig of alwetend is. Een atheïst meent dat er geen God is. Volgens het atheïsme is er dus geen bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld. Volgens de atheïst is de oorsprong van de wereld bijvoorbeeld materie of informatie, maar in elk geval géén bewust wezen. Voor deze overtuiging dient de atheïst redelijkerwijs een redelijk argument te geven. Soms probeert men de argumentatielast een- zijdig bij de theïst te leggen, maar dit is onhoudbaar. Ook van de atheïst mag een argument gevraagd worden voor zijn of haar atheïsme. Het probleem is echter dat de meeste argumenten voor de claim dat God niet bestaat gemakkelijk te weerleggen zijn. Zo stelt men bijvoorbeeld: ‘In de wetenschap komen we genoemd wezen nergens tegen. We hebben een dergelijk wezen voor geen enkele wetenschappelijke verklaring nodig.’ Maar hieruit volgt niet dat zo’n wezen niet bestaat.

Om die conclusie te bereiken, is een extra premisse nodig, namelijk dat een bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld alléén kan bestaan als het een verklarende rol speelt in onze wetenschappelijke theorieën. Die aanvullende premisse is echter ongegrond. Er is namelijk geen enkele reden om te denken dat een bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld in onze wetenschappelijke theorieën een verklarende rol moet spelen. Wetenschappers geven verklaringen voor fenomenen in de wereld. Dit doen ze door het in kaart brengen van wetmatigheden. En er is geen reden om te denken dat die wetmatigheden in de wereld een beroep moeten doen op de oorsprong van de wereld. Integendeel. De formele regels van het schaakspel doen immers ook geen beroep op de bedenker ervan. Dat we genoemd bewust wezen in, zeg, de fysica nergens tegen- komen, levert dan ook geen argument op tegen het bestaan ervan.

Een ander argument dat ook regelmatig wordt genoemd, is dat er géén goede reden is om te geloven dat genoemd wezen bestaat. Dus mag geconcludeerd worden dat het niet bestaat. Dit argument faalt echter eveneens. In de eerste plaats wordt voorbijge- gaan aan vele theïstische argumenten voor het bestaan van een bewuste oorsprong van de wereld. Het argument moet dus eerst al deze theïstische argumenten weerleggen. En zelfs als dit zou lukken, dan nog ontstaat geen succesvol argument voor atheïs- me. Agnosten menen immers ook dat er géén goede reden is om te geloven in een bewust wezen dat de oorsprong is van de we- reld. Afwezigheid van een goede reden voor het bestaan van dit wezen is dus nog geen goede reden voor het geloven in de afwezigheid ervan. Voor atheïsme is dan ook méér nodig, namelijk een goede reden voor het niet bestaan van genoemd wezen.

Een ander argument dat soms wordt ingebracht, is dat genoemd wezen niet bestaat omdat het een bewustzijn zonder lichaam moet zijn en een bewustzijn zonder lichaam niet kan bestaan. Hierbij is de verborgen aanname meestal dat uit het feit dat wij tot nu toe nog nooit objectief het bestaan van een bewustzijn zonder lichaam hebben vastgesteld, volgt dat zoiets onmogelijk is. Maar dat is natuurlijk een ongeoorloofde generalisatie. Inderdaad, wat een overmoed om te denken dat alles wat wij niet ob- jectief hebben vastgesteld om die reden volstrekt onmogelijk zou zijn! Bovendien, zelfs als het bij mensen zo is dat bewustzijn niet zonder lichaam bestaat, dan volgt daaruit natuurlijk nog niet dat dat voor elk mogelijk bestaand wezen ook geldt. Een dergelijke radicale generalisatie mist iedere grond.

Soms noemt men direct het probleem van het kwaad. Maar dat levert natuurlijk geen argument voor atheïsme op. Het levert alleen eventueel een argument op tegen het bestaan van een moreel goed wezen dat de oorsprong is van de wereld. Maar daarmee is nog geen argument gegeven tegen een bewuste oorsprong van de wereld. Kortom, de atheïst verkrijgt zo geen argument voor zijn atheïsme.

Er zijn er ook die graag over allerlei vermeende misstanden in de Bijbel beginnen, zonder dat ze zich realiseren dat je op die ma- nier nooit een argument voor atheïsme verkrijgt. Want zelfs als de Bijbel vol zou staan met allerlei misstanden, dan nog volgt daaruit niet dat er geen bewust wezen is dat de oorsprong is van de wereld. Sterker nog, er volgt niet eens uit dat de christelijke God niet be- staat. Dit is dan ook een vruchteloze weg voor wie een levensvatbaar argument voor atheïsme wil geven. Wat ook voorkomt, is dat men wijst op het argument vanuit de vermeende verborgenheid van het wezen in kwestie. Als er een bewust wezen is dat de oorsprong is van de wereld, aldus dit argument, dan zou het zich nooit zó verborgen houden. Dit argument overtuigt echter evenmin. Want waarom zou het op voorhand onmogelijk zijn dat een derge- lijk wezen zich verborgen wil houden? Uit het bestaan van het wezen volgt immers nog niets over de intenties ervan. Dit argument levert dus ook niets op. En het is nog maar de vraag of er sprake is van verborgenheid. Er zijn namelijk verschillende fenomenen in de wereld die ons op de gedachte kunnen brengen dat een bewust wezen de oorsprong van de wereld is, zoals ik in mijn eerdere werk en ook in dit boek zal betogen.

Daarnaast wil men weleens inbrengen dat het begrip ‘bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld’ betekenisloos is, zodat er überhaupt geen gesprek over het bestaan van een dergelijk wezen mogelijk is. De gedachte is dan meestal dat we alleen betekenis zouden mogen toekennen aan begrippen die verwijzen naar empirische standen van zaken. Deze betekenistheorie wordt echter sinds de ineenstorting van het logisch-empirisme vanaf de tweede helft van de vorige eeuw door bijna geen enkele filosoof nog serieus genomen. Het weerlegt namelijk zichzelf. Wie het logisch-empirisme accepteert, moet het direct weer verwerpen omdat genoemd betekeniscriterium zelf niet verwijst naar een empirische stand van zaken. Maar ook los hiervan is de vraag of de oorsprong van de wereld een bewust wezen is wel degelijk betekenisvol. Deze vraag wordt al duizenden jaren gesteld in zo goed als alle culturen op aarde. En er is niets wat erop wijst dat deze tijdloze menselijke vraag in onze tijd aan belang inboet.

Een ander argument tegen het bestaan van een bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld gaat als volgt. Geloof in het bestaan van een dergelijk wezen zou voortkomen uit een psychologische projectie of uit de manier waarop ons menselijk brein zich gedurende miljoenen jaren evolutie heeft ontwikkeld. Maar zelfs als het waar zou zijn dat geloof in een dergelijk wezen een psychologische projectie is, of het gevolg is van natuurlijke evolutie, dan nog volgt daaruit niet dat er geen bewust wezen is dat de oorsprong is van de wereld. Als een opvatting een psychologische projectie is, of het product van natuurlijke selectie, dan zegt dat immers nog niets over de waarheidswaarde ervan.

Stel dat iedereen louter op grond van ‘wishful thinking’ in economische betere tijden gelooft, dan kan daaruit niet opgemaakt worden dat die tijden niet zullen aanbreken. En dat onze diepe overtuiging dat op ons afstormende dieren gevaar opleveren door miljoenen jaren evolutie is ontstaan, geeft ons al evenmin een reden om te denken dat deze overtuiging onwaar is. Kortom, er zijn eigenlijk geen goede argumenten voor de bewering dat God niet bestaat. Dit zegt op zichzelf echter natuurlijk nog niets over het bestaan van God. Om op grond van redelijke overwegingen te kunnen concluderen dat God bestaat, dient nadrukkelijk vóór het bestaan van God geargumenteerd te worden. En dat is dan ook precies wat ik in de aankomende acht hoofdstukken van dit boek zal gaan doen.

1 EEN GODSARGUMENT VANUIT ATOMISME EN CAUSALISME

Introductie

In dit eerste hoofdstuk geef ik mijn eerste nieuwe Godsargu- ment. Dit argument vertrekt vanuit een bezinning op delen en gehelen. Delen en gehelen komen we overal tegen. Mijn hand is een deel van mijn arm en mijn arm is een deel van mijn lichaam. Nederland is een deel van Europa en Europa is een deel van de wereld. Metafysica is een deel van de filosofie, terwijl mereologie een deel van de metafysica is. Mereologie is de discipline die zich bezighoudt met de relaties tussen delen en gehelen. Het argument voor het bestaan van God dat ik in dit hoofdstuk ontwikkel is grotendeels gebaseerd op mereologische uitgangspunten. De belangrijkste van deze uitgangspunten of premissen is het mereologisch atomisme. Volgens het mereologisch atomisme of kortweg atomisme is alles wat bestaat ofwel ondeelbaar ofwel opgebouwd uit ondeelbare bouwstenen. Deze bouwstenen worden de mereologische atomen of kortweg atomen genoemd. De atomen zijn enkelvoudig. Ze bestaan niet uit kleinere delen.

Naast mereologie speelt oorzakelijkheid of causaliteit ook een voorname rol in de metafysica. Het Godsargument dat ik ontwikkel is eveneens gebaseerd op een aantal uitgangspunten die gaan over causaliteit. De belangrijkste daarvan is de premisse dat alles wat bestaat veroorzaakt is of zelf een oorzaak is. Hierbij kan iets natuurlijk ook zowel veroorzaakt als oorzaak zijn. Dit uitgangspunt wordt causalisme genoemd. Ik noem mijn Godsargument daarom het argument vanuit atomisme en causalisme. Naast deze premissen kent het nog meerdere premissen die elk gaan over delen en gehelen, oorzaken en gevolgen, of over hoe enerzijds delen en gehelen en anderzijds oorzaken en gevolgen onderling samenhangen. Elk van deze premissen is, zoals ik zal aantonen, alleszins redelijk. Het zijn plausibele premissen.

Benodigde begrippen

Het argument laat eerst zien dat het uitgaande van atomisme en causalisme en de overige premissen redelijk is om het bestaan van een eerste oorzaak van de wereld aan te nemen. Er is dus redelijkerwijs een absolute oorsprong van de werkelijkheid indien deze premissen waar zijn. Sterker nog, omdat het bestaan van een ultieme eerste oorzaak logisch volgt uit atomisme en causalisme en de overige plausibele premissen, is het zelfs logisch onmogelijk om deze premissen te accepteren en tegelijkertijd te ontkennen dat er een eerste beginsel van de werkelijkheid bestaat.

LEES OVER BOEKEN VAN SPREKERS OP HET SYMPOSION OVER BEWUSTZIJN OP 19 MEI 2024

INHOUDSOPGAVE

Inleiding: nieuwe denkwegen

  1. Een Godsargument vanuit atomisme en causalisme
  2. Historische waarheden, kosmische stilte en menselijke waardigheid
  3. Een argument voor het bestaan van God vanuit de ervaring van het sublieme
  4. De taal wijst ons de weg: het semantisch argument
  5. Wat is waarheid? De relatie tussen mens, logos en zijnsgrond
  6. Het wereldbeelden argument: de zin van redelijke wereldbeelden
  7. Plato’s De Sofist en een daarop geïnspireerd Godsargument
  8. Opkomst, ondergang en terugkeer van de parallellie tussen denken en zijn

BESTEL DATGENE WAARBOVEN NIETS GROTERS BEDACHT KAN WORDEN

LEES OVER HET SYMPOSION ALLES IS BEWUSTZIJN OP ZONDAG 19 MEI 2024