De uitnodiging van de broederschap van het Rozenkruis aan de geleerden van Europa, Fama Fraternitatis R.C. deel 6 (slot)

 

De uitnodiging van de broederschap van het Rozenkruis aan de geleerden van Europa, Fama Fraternitatis R.C. deel 6 (slot)

Ofschoon wij nu wel weten, dat de tijd nog lang niet is gekomen, waarin, naar ons verlangen of volgens verwachtingen van anderen, in volle omvang een Algemene Reformatie, zowel van het goddelijke als van het menselijke, zal plaatsvinden, is toch wel duidelijk dat, alvorens de zon opgaat, zij een helder of duister licht aan de hemel brengt.

Intussen zullen enkele weinigen, die zich bekend zullen maken, samenkomen om onze broederschap te vergroten, en aldus met het aantal en aanzien van de gewenste en door vader C. voorgeschreven filosofische canons (richtsnoeren) een gelukkig begin maken. Zij zullen met ons in deemoed en liefde genieten van onze schatten (waaraan het ons nimmermeer zal kunnen ontbreken), de lasten van deze wereld verzachten, en voorzeker niet als blinden in Gods wonderbaarlijke werken rondgaan.

Opdat echter ook iedere christen zal weten van welk geloof en welke godsdienst wij zijn, zo belijden wij Jezus Christus te kennen, zoals hij deze laatste tijden, in het bijzonder in Europa, helder en klaar uitgedragen wordt, en nog heden ten dage (behalve door alle dwepers, ketters en valse profeten) in zekere met name bekende landen ontvangen, verworven en verkondigd wordt.

Wij gebruiken ook twee sacramenten, zoals die, met alle riten en ceremoniën van de eerste hernieuwde kerk, zijn ingesteld. In politiek opzicht erkennen wij het Roomse Rijk, maar Quarta Monarchia (het vierde koninkrijk) als ons hoofd en dat der christenen. Ofschoon wij nu genoegzaam weten, welke veranderingen te wachten staan, en deze van ganser harte aan andere van-God-geleerden willen meedelen, is dit onze zekerheid, welke wij in handen hebben, dat ons geen mens, wie ook, zonder de enige God vogelvrij kan maken en aan de onwaardigen overleveren.

Wij zullen echter de goede zaak in het verborgene hulp verlenen, zoals ons God het zal toestaan of beletten zal, want onze God is niet blind, zoals de Fortuna der heidenen, maar het sieraad van Zijn kerk en de eer van Zijn tempel.

Onze wijsbegeerte is niets nieuws, doch zoals Adam haar na zijn val ontvangen heeft, en Mozes en Salomo haar in praktijk hebben gebracht. Zo behoort zij ook niet in twijfel te worden getrokken, of andere inzichten te weerleggen; maar daar de waarheid enig, bondig, en immer aan zichzelf gelijk is (in het bijzonder volkomen met Jezus en al zijn leden overeenstemt, zoals hij des Vaders evenbeeld en dus Zijn gelijkenis is), mag men niet zeggen:

‘Dit is waar voor de wijsbegeerte, maar onwaar voor de godgeleerdheid’; want wat Plato, Aristoteles, Pythagoras en anderen als juist hebben erkend, en Henoch,  Abraham, Mozes en Salomo hebben vastgesteld, vooral waar het overeenkomt met het grote wonderboek, de Bijbel, komt op hetzelfde neer: het vormt een sfeer of bol, waarvan alle delen even ver van het middelpunt verwijderd zijn, zoals hierover in christelijke verhandelingen verder en uitvoeriger gesproken zal worden.

Wat nu vooral in onze tijd het goddeloze en vervloekte goudmaken betreft, dit heeft zozeer de overhand gekregen, dat vooral vele verlopen bezetenen, die rijp zijn voor de galg, grote schelmerijen hiermee bedrijven, en het aanleiding geeft de nieuwsgierigheid en lichtgelovigheid van velen te misbruiken.

Ook bescheiden mensen houden het ervoor, dat de omzetting van metalen het toppunt en de bekroning der wijsbegeerte zou zijn, en dat diegene Gode bijzonder aangenaam zou zijn, die slechts grote goudmassa’s en goudklompen zou kunnen maken; terwijl zij ook met onbedachtzaam bidden en hart-ontroerend zuur-kijken de Alwetende God, die de harten kent, hopen te overreden.

Zo betuigen wij hiermee openlijk dat dit verkeerd is, en dat het met de ware wijsgeren zo gesteld is, dat voor hen goudmaken een kleinigheid en slechts bijzaak is; in vergelijking daarmee hebben zij nog wel enige duizenden betere zaken! Wij zeggen met onze geliefde vader C.R.C.: ‘Weg met alle goud, indien het niet het grenzeloze Goud is!’

Want voor wie zich de gehele natuur ontsluit, die verheugt zich er niet over dat hij ‘zon’ kan maken, of, gelijk Christus zegt, ‘dat de duivelen hem gehoorzamen’, maar is verheugd dat hij de hemelen ziet opengaan, en de engelen Gods ziet opklimmen en afdalen, en zijn naam in het Boek des Levens is geschreven.

Ook verklaren wij, dat onder de naam ‘alchemie’ boeken en platen uitkomen, die een belediging zijn voor de glorie van God; wij zullen deze dan ook te zijner tijd noemen en aan de reinen van hart een overzicht ervan verstrekken. Alle geleerden verzoeken wij op dergelijke boeken zorgvuldig acht te slaan, want de vijand laat nimmer af zijn onkruid te zaaien, totdat één, sterker dan hij, het verhindert.

En nu verzoeken, naar de bedoeling van vader C.R.C., wij, zijn broeders, ten tweede maal alle geleerden in Europa, zo zij deze onze Fama (die wij in vijf talen uitbrengen), alsook de
Latijnse Confessio zullen lezen, met een bedachtzaam gemoed dit ons aanbod te overwegen, hun kunsten zo nauwkeurig en zorgvuldig mogelijk te onderzoeken, de tegenwoordige tijd met alle ijver te beschouwen, en daarna hun bedenkingen, hetzij volgens een gemeenschappelijk besluit of ieder-voor-zich, ons schriftelijk, gedrukt, bekend te maken.

Want ofschoon noch wij, noch onze gemeenschap, de tijd daarvoor zal vaststellen, zal ons toch met zekerheid het oordeel van een ieder (in welke taal ook) bereiken. Ook zal een ieder die zijn naam opgeeft, er zeker van kunnen zijn met één onzer, hetzij mondeling, of, als hij daartegen bezwaar heeft, schriftelijk, in contact te komen. Dit echter zeggen wij met nadruk dat, wie in ernst en van harte mét ons zal gaan, daarvan naar goed, lichaam en ziel de vruchten zal genieten.

belofte uit Fama Fraternitatis RC de roep der roenkruisers broederschap spirituele teksten 570Maar wie valshartig is of slechts op geld gericht, zal ons in geen geval schade kunnen berokkenen, maar zich in het grootste en diepste ongeluk storten. Ook zal ons Gebouw, ofschoon honderdduizenden mensen het van nabij hebben gezien, in eeuwigheid voor de goddeloze wereld onaantastbaar, onvernietigbaar, onzichtbaar en volkomen verborgen blijven.

ONDER DE SCHADUW UWER VLEUGELEN, O JEHOVA!

Bron: Fama Fraternitatis R.C., De Roep der Rozenkruisers Broederschap van Jan van Rijckenborgh