De kenmerkende roep en nachtelijke gewoonten van de uil spreken al eeuwen tot de verbeelding en zijn een bron van bijgeloof, volksverhalen en mythen. Uilen leven al duizenden jaren samen met mensen, en in deze markante vogel herkennen we veel van onszelf. Desondanks weten de meesten van ons weinig over de uil. Van de zestien verschillende soorten in heel Europa komen er zes voor in Nederland: de bosuil, de kerkuil, de steenuil, de ransuil, de velduil en de oehoe.
Meesterverteller Stephen Moss brengt in dit prachtig geschreven en geïllustreerde boek de wereld van deze uilensoorten – plus die van de sneeuwuil – tot leven zoals alleen hij dat kan. En hij vertelt hoe je, met een beetje geluk, zelf een glimp kunt opvangen van deze ongrijpbare dieren, die tegelijkertijd intimiderend en vertederend op ons kunnen overkomen.
PROLOOG
Onverwacht een uil tegenkomen is op ieder tijdstip van de dag of nacht een onvergetelijke ervaring.De luidkeels roepende bosuil, vlak bij mijn huis, midden op een voorjaarsmorgen. De geruisloos naast me zwevende kerkuil toen ik ’s avonds van het café naar huis fietste. De steenuil op ons dak die ’s nachts zo hard riep dat onze tienerzoon er niet van kon slapen. De velduil die me op een besneeuwde kerstavond met zijn priemende gele ogen recht aankeek – de enige vogel die ik op mijn wandeling zag.
De ransuil die op een warme, heldere augustusdag plotseling opdook uit een dichte haagdoorn en onmiddellijk belaagd werd door een vlucht boze zwaluwen. De sneeuwuil, de laatste standvogel van zijn soort in Groot- Brittannië – en de enige die ik ooit heb gezien –, ineengedoken op een rotshelling op het Shetland-eiland Fetlar, meer dan veertig jaar geleden. En een vrouwtjes-oehoe – het grootste Europese familielid – als een tevreden kat op haar nest, op een bergwand in de Hongaarse Zemplén-heuvels.
Deze korte ontmoetingen, en vrijwel alle keren dat ik een uil heb gezien, staan me haarscherp voor de geest, om een heel eenvoudige reden. Uilen zijn zo ongrijpbaar, zo mysterieus – en je ziet ze gewoon zo zelden – dat het je je leven lang bijblijft als het eens een keer gebeurt. Maar hoewel we ze niet vaak zien, horen we ze wel. En omdat de meeste uilen voornamelijk met geluid communiceren, is een uil horen roepen vaak veelzeggender dan er vluchtig een te zien krijgen.
Voor onze bosbewonende voorouders maakte de roep van de bosuil deel uit van de soundtrack van hun leven, vanaf de herfst via de koude wintermaanden tot diep in het volgende voorjaar. Toen de eerste mensen zich in nederzettingen vestigden om het land te bebouwen, hoorden ze de sissende kreet van de vogel die ze ook wel de krijsuil noemden. Door het griezelige geschreeuw, in combinatie met de spookachtig witte pluimage, werd de kerkuil in verband gebracht met verhalen van doden die als geesten uit het graf waren opgestaan.
Uilen zijn verreweg de raadselachtigste van alle vogels ter wereld. Veel maar niet alles van het raadsel komt op het conto van het feit dat uilen vaak alleen ’s nachts of in de schemering tevoorschijn ko-men en zich daarom bewegen in een onbestemde, schimmige wereld die ver afstaat van ons leven bij daglicht. ‘Uilen bewonen het enige landschap dat wij slechtziende, dagminnende primaten nog steeds niet bedwongen hebben,’ schreef de naturalist en schrijver Mark Cocker, ‘de nacht.’
En Reginald Bosworth Smith verwoordde het in zijn boek Bird Life and Bird Lore uit 1905 zo:
Er is geen vogel die met zijn merkwaardige en eenzelvige karakter, zijn buitenissig hol gekrijs, de groteske plechtstatigheid van zijn voorkomen, het hem aanklevende geheel van traditionele overleveringen en bijgeloven, zijn grote rol in oude en moderne dichtkunst alsmede in beeldhouw- en schilderkunst, de wonderbaarlijke aanpassingen in zijn fysieke bouw voor zijn manier van leven, zo’n zonderlinge fascinatie uitoefent als de uil in al zijn soorten.
Maar er zit meer achter onze onvermijdelijke fascinatie met uilen. Als je een uil recht aankijkt, lijkt hij je recht in je ogen terug aan te kijken. Dat komt omdat hun ogen, anders dan die van de meeste andere vogelsoorten, voor op hun gezicht staan en niet opzij, waardoor hun gezichtsvermogen binoculair is – net als dat van ons. Dat geeft ze natuurlijk tevens een bijzonder menselijk voorkomen.
Sinds het begin van onze beschaving hebben plotselinge ontmoetingen met uilen aanleiding gegeven tot bijgeloof, mythen en legenden, meer dan met enige andere vogel. Uilen staan voor wijsheid en worden geacht boze krachten af te weren. Tegelijkertijd worden ze in grote delen van Afrika bezuiden de Sahara in verband gebracht met tovenarij en zijn ze daarom dikwijls vogelvrij.
Maar de werkelijkheid is minstens even zonderling als de mythen zijn. Door het grotendeels nachtelijke leven van de uil heeft hij een aantal unieke lichamelijke en gedragskenmerken ontwikkeld. De kerkuil bijvoorbeeld heeft een onwaarschijnlijk zacht verenkleed, waardoor hij over velden kan vliegen zonder dat muizen hem horen aankomen. Net als de meeste uilen heeft hij licht asymmetrische oren – het ene oor iets hoger dan het andere – waardoor hij de prooi die zich verschuilt in het gras onder hem met grote precisie kan lokaliseren.
Er zijn bijna 750 verschillende uilensoorten, op alle continenten behalve op Antarctica. Groot-Brittannië heeft er maar zeven (van de zestien die heel Europa rijk is) maar deze magnificent seven – bos-, steen-, kerk-, veld-, rans-, sneeuwuil en oehoe – behoren tot de bekendste ter wereld. Ze zijn door wetenschappers bij dag en bij nacht onderzocht, en schrijvers en amateurnaturalisten, van Gilbert White en John Clare tot een hele schare moderne ‘nieuwe natuurschrijvers’, hebben daaraan het hunne aan opmerkelijke verhalen toegevoegd.
Ik heb alle vijf broedende soorten uilen op de Britse eilanden veelvuldig gezien, de sneeuwuil maar één keer, en hoewel ik de nieuwkomer, de oehoe, hier nooit heb waargenomen, heb ik dit immense en ontzagwekkende dier een aantal keer op het Europese continent opgezocht. Over de hele wereld had ik gedenkwaardige ontmoetingen met uilen: met de minieme dwerguil in Zweden, de laplanduil in Belarus, de holenuil in Florida, Pels visuil in de Okavango-delta van Botswana en nog veel meer (zie hoofdstuk 9).
Ik hoop dat mijn lezers ook hun eigen gedenkwaardige ontmoetingen met uilen hebben gehad, des te onvergetelijker omdat ze vaak zo tergend kort zijn. Of het nu een roepende bosuil in het stadspark is, een kerkuil die in de deemstering over een grasveld scheert, of in een eik een bolle steenuil, die meer op een Russische matroejska lijkt dan op een vogel – de momenten zijn onvergetelijk.
Voor het kwartet Britse vogelbiografieën dat ik tot nu toe schreef, over het roodborstje, het winterkoninkje, de zwaluw en de zwaan, koos ik steeds een van onze meest geliefde vogelsoorten. Nu richt ik de aandacht op een groep vogels die we nauwelijks zien en slechts zelden horen, maar die ons niettemin in onevenredige en verbluffende mate weten te boeien: de uilen.
Anders dan het eerdere viertal boeken, dat zich telkens tot de levenscyclus van één soort beperkt, bestrijkt dit deel alle zeven ‘Britse’ uilen. Het zijn soorten die, in gezelschap van andere soorten als de dwerguil, de dwergooruil, de ruigpootuil, de oeraluil, de sperweruil en de laplanduil, ook in grote delen van het Europese continent voorkomen, al zullen ze daar net zomin makkelijk te vinden zijn.
In dit boek zal ik een antwoord proberen te geven op de voornaamste paradox over de uil: het feit dat de vogel ons zo vertrouwd voorkomt en tegelijkertijd zo obscuur en raadselachtig is.