De Universele moeder, de zeven stralen en het meebewegen in het Godsplan

Stelt u zich het universum eens voor in een volkomen maagdelijke toestand, als een ledig; dus zoals het in de proloog van het Genesis-verhaal wordt aangeduid: Het Universum vóór de schepping. Die ledigheid is evenwel slechts schijn, want wat ledig schijnt is een ruimte, gevuld met Oersubstantie, met kosmische Wortelzelfstandigheid. Deze kosmische Wortelzelfstandigheid is de ware natuur van den beginne, die in de alleroudste Egyptische gedachtegang dikwijls als de Moeder, of als Isis, werd aangeduid. En wanneer de Gnosis spreekt van Maria, bedoelt zij diezelfde toestand van maagdelijke Oersubstantie.

De Universele moeder Isis Maria JohfraOp die Oer-natuur nu werken in zeven stralen die van het Onbeweeglijk Koninkrijk uitgaan, zeven krachten van het Universele Geestveld, van God. En deze zeven stralen zijn elk zevenvoudig van aard. De zeven maal zeven stralen bepalen elkaar. Zij vertegenwoordigen het volstrekte leven, de volstrekte liefde, de volstrekte intelligentie, de volstrekte harmonie, de volstrekte wijsheid, de volstrekte toewijding en de volstrekte bevrijdende daad.

Dat die zeven stralen elkaar bepalen en in iedere straal dus de zes andere aanwezig zijn, kunt u gemakkelijk vaststellen, wanneer u bedenkt dat in iedere daad leven, liefde, intelligentie, harmonie, wijsheid en toewijding aanwezig dienen te zijn, wil er van een bevrijdende daad sprake zijn. Zodra nu de zeven stralen, die van het Onbeweeglijke, het Vaste, het Onaantastbare uitgaan, de Oer-natuur, de Universele Moeder Isis binnentreden, ontstaat er in die Oernatuur een beweging, een werkzaamheid.

zeven stralen van de geest zevengeest of Heilige geest met duif

Dit bewegen is, zoals u zult inzien, altijd een volmaakt mee-bewegen. De Oer-natuur gaat dan namelijk door wat uit haar voortkomt bewijzen wát er in de Godheid besloten is. Vanuit het Onkenbare komen de zeven stralen in de oer-natuur, door hun werkzaamheid en wat uit de Oer-natuur tot openbaring komt, bewijzen wat de Godheid bedoelt. Door dit mee-bewegen wordt het goddelijke dus uitgedragen en in de ruimte van de natuur gemanifesteerd.

Als u dan voorts bedenkt dat al het geopenbaarde uit de zeven elkaar bepalende goddelijke stralen geworden is, dan weet u, als een wetenschappelijke noodzaak, dat al het geschapene het beeld, het wezen, de kern van het goddelijke, in zich moet omdragen; dat in al het geschapene een goddelijk doel, het goddelijke bedoelen besloten ligt; een doel dat slechts door een meebewegen kan worden verwerkelijkt. Zodra dus een entiteit erin slagen gaat met het Godsplan, dat in zeven stralen in hem werkzaam is, mee te bewegen, wordt dit Plan, het kan niet anders, in hem en door hem tot werkelijkheid.

Dit is een vervaarlijke conclusie, waartoe de Egyptische wijsbegeerte, de wijsbegeerte van Hermes Trismegistus, ons leidt! Wie in het mee-bewegen staat, wie in het mee-bewegen binnengaat en daarin volhardt, zal het Godsplan in zich en door zich verwerkelijken. Er is dus in de ganse schepping een volkomen meebewegen tot volstrekte goddelijkheid. Maar daarnaast eveneens de mogelijkheid tot een tegen-bewegen! Want de mogelijkheid tot goddelijkheid, die het schepsel is geschonken, sluit de aanwezigheid van absolute vrijheid in zich.

Dit vloeit voort uit de aard van de elkaar-bepalende zeven stralen. Daarvan getuigt dan ook het woor:  ‘Waar de Geest des Heren is, daar is Vrijheid.’ Wij hebben allen de vrijheid tot mee-bewegen, en daardoor eveneens de vrijheid tot tegen-bewegen. Daarom zien wij in de Alopenbaring beide werkingen, het mee-bewegen en het tegen-bewegen, naar voren treden: de vrijheid om werkelijk in de goddelijke Alwording binnen te gaan, om in werkelijke zin, fundamenteel en structureel, kinderen van God te worden; én de vrijheid om zich daartegen te verzetten, en zo in de chaos van de verworden dialectiek te verzinken.

Wij zien en wij kennen de dialectiek. wij zien en wij kennen, zo wij dat willen, óók de werkelijkheid van het leven in de Godheid, van het resultaat van het mee-bewegen. Wij zien en wij kennen eveneens de tussengroep, die zich uit de tegenbeweging en haar gevolgen losbreekt en opgaat in het meebewegen, dat als eerste gevolg heeft de transfiguratie, dat wil zeggen het herstel van de gevolgen van het tegen-bewegen.

De Oer-natuur is dus het veld van ontwikkeling dat besloten ligt binnen de godheid.  Wat daarachter ligt, wat er komen zal als die ontwikkeling eens met succes bekroond en beëindigd zal zijn, is een vraag waarop wij het antwoord schuldig moeten blijven, omdat dit geheel en al boven ons bevattingsvermogen ligt. Er wordt ons in de Universele Leer gezegd, dat het schepsel geroepen is eenmaal als God te zijn; van het geschapene op te gaan in het Ongeschapene. Of, om de woorden van de Chinezen te gebruiken: door te breken van het iets tot het Niets, dat wil zeggen, tot het grenzeloze, tot datgene waarover men eenvoudig niet spreken kan.

Keren wij nu terug tot het feit van het tegen-bewegen. Wij weten hoe verschrikkelijk dit is, welk een afgrijselijke ellende en verwarring, welk een tegennatuurlijkheid, de verworden dialectiek met zich brengt. En wij kennen ook de gevolgen van het tegen-bewegen: kristallisatie. Maar nu is er een troost, een grote troost, namelijk dat er is het wezen van de dood. Daar moet u eens goed over nadenken!

Het tegen-bewegen kon, zoals wij zagen, ontstaan vanwege onze vrijheid. Doch als een mens de vrijheid neemt tot bewegen, tot activiteit, dan schept hij altijd gevolgen. Dat kan niet uitblijven. Een bepaalde handeling brengt een overeenkomstig gevolg met zich. En het gevolg van het tegen-bewegen is de dood. Dat wil zeggen: het resultaat van het tegen-bewegen vernietigt altijd zichzelf.

Vindt u dat niet prachtig, is dat niet onzegbaar troostvol? Het tegen-bewegen, de weigering vrijwillig mee te werken aan de verwerkelijking van het Godsplan dat de grondslag vormt van ons bestaan, kan dus niet eeuwig voortduren, om tenslotte de ganse Alopenbaring te gaan vervullen en door te breken tot het onstoffelijke, tot het onbeweeglijke, en dus statisch te worden. Stelt u zich eens voor hoe verschrikkelijk dat zou zijn!

Neen, hetgeen niet in de goddelijke staat besloten ligt, hetgeen niet van de goddelijke staat uitgaat, in een harmonisch meebewegen, is dermate onwerkelijk, is dermate krachteloos, is dermate aan kristallisatie onderhevig, dat het op een gegeven moment in elkaar moet storten; dan gaat onafwendbaar blijken dat het wezenlijk niets is, dat het zichzelf vernietigt.

Alleen hetgeen uit de geest des Heren is, is eeuwig. Wie dus in het tegen-bewegen staat, wie in het tegen-bewegen gevangen ligt, wordt zolang door een voortdurende vermaling en doding getroffen, tot hij inziet, krachtens het goddelijke dat in al het geschapene verzonken ligt, dat het tegen-bewegen geen mee-bewegen is, en dus generlei uitkomst biedt, en daarom in zijn gevolgen steeds verbroken en vermalen wordt; dat het enige pad van uitkomst slechts te vinden is in het mee-bewegen, in het zich associëren, in volkomen harmonie, met zeven universele stralen.

Hebt u al ingezien dat het tegen-bewegen, dat voortdurende vechten met uzelf, en met uw omgeving, geen mee-bewegen is, en dat u daardoor bij voortduring in de ellende, in de spanningen gevangen bent? Zo ja, vindt u het dan geen intense troost te weten, dat, wat een mens ook doet, hij éénmaal op de weg van de ervaring tot inzicht zal komen en dus vroeg of laat ieder schepsel de Tempel der Vernieuwing zal binnentreden?

Waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid. Men kan u dus niet dwingen, want dat zou tegen het beginsel van de vrijheid zijn. Maar eenmaal zult u allen, door absoluut eigen ondervinding, gelouterd en geleerd, en dwars door vele dodingen heen, in vrijheid opgaan tot het ene heil, tot uw bestemming van Godswege.

Bron: De Egyptische Oergnosis deel 2 van J. van Rijckenborgh