In het midden van het Evangelie van Johannes – het elfde hoofdstuk van de eenentwintig hoofdstukken die het evangelie telt – staat dat verhaal, dat bijna het hele hoofdstuk beslaat en dat bekend geworden is onder de titel: de opwekking van Lazarus. Deze titel staat dan ook in de vertaling van het NBG boven het hoofdstuk. Het is echter goed te bedenken dat deze titel niet tot de oorspronkelijke tekst behoort.
Kort samengevat vertelt Johannes dit: in Bethanië, een dorp vlakbij Jeruzalem, wonen twee zussen en hun broer, Maria, Martha en Lazarus. Waarschijnlijk logeerde Jezus dikwijls bij hen, wanneer hij onderweg was. De drie behoren tot de kring van zijn intieme leerlingen. Nu gebeurt het op een dag, dat Lazarus ziek wordt, kennelijk zo ernstig, dat zijn beide zusters een ijlbode naar Jezus sturen om hem te vragen zo gauw mogelijk te komen. Hij immers, weten en vertrouwen zij, is in staat om Lazarus te genezen.
Maar als de bode bij Jezus gekomen is en zijn bericht heeft afgegeven, wacht Jezus nog twee dagen voordat hij op weg gaat naar Bethanie. Die twee dagen lijken fataal, want als Jezus eindelijk in Bethanië aankomt, is Lazarus al begraven. Als Jezus Bethanië nadert komt eerst Martha en dan Maria naar hem toe. Beiden zeggen verwijtend tegen Jezus: ‘Als u hier geweest was, dan zou onze broer nog in leven zijn.’
Samen met de béide zusters gaat Jezus naar het graf, een rotsholte, en laat de grafsteen die de rotsholte afsluit weghalen. Dan roept hij: ‘Lazarus, kom naar buiten.’ Op die woorden komt Lazarus, gehuld in grafdoeken, naar buiten.
Begrijpelijk dat dit verhaal als titel ‘de opwekking van Lazarus’ meekreeg: de uiterlijke (dus exoterische) betekenis van dit verhaal lijkt ook over een opwekking uit de dood te spreken. Maar bij nauwkeuriger lezing van het verhaal zijn er allerlei details, die raadselachtig zijn en vragen oproepen.
En daarnaast is het vreemd, dat dit verhaal alleen door Johannes in zijn evangelie verteld wordt en niet door de andere evangelisten. Dit is toch een van de grootste wonderen, zo niet het grootste wonder dat Jezus verricht heeft? Waarom zwijgen de andere evangelisten dan daarover in alle talen? Kan het zijn, dat de verborgen, geheime betekenis van dit verhaal wel past in het Evangelie van Johannes, maar niet beantwoort aan het doel dat de andere evangelisten zichzelf met hun evangelie gesteld hebben?
Wat het verhaal zelf betreft, zoals ons dat door Johannes verteld wordt, is het eerste merkwaardige dat opvalt dit: als de bode met zijn bericht over de ziekte van Lazarus bij Jezus komt zegt Jezus tegen zijn discipelen:
‘Deze ziekte is niet ten dode,maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde.’
Een vreemde uitspraak – en wat een onverschillige reactie op het bericht dat een geliefde vriend stervende is! Deze uitspraak van Jezus lijkt twee mededelingen te bevatten. Allereerst lijkt Jezus te zeggen dat Lazarus deze ziekte alleen maar gekregen heeft opdat hij, Jezus, door de genezing van die ziekte de verwondering en de instemming van de mensen zal verkrijgen.
De eerste van die twee mededelingen is duidelijk, de tweede minder. Want zou Jezus echt zo op zichzelf betrokken zijn, zo egoïstisch, dat hij werkelijk bedoelt te zeggen dat Lazarus alleen maar ziek is om zijn, Jezus’ eer? Dat is bij iemand als Jezus, in wie de hoogste liefde belichaamd is, niet voor te stellen. Het is ook heel goed mogelijk dat tweede deel van de uitspraak van Jezus anders te vertalen uit de grondtekst, het Grieks, en wel als volgt:
(Deze ziekte is niet ten dode), maar ter openbaring van God, opdat de Godszoon erdoor tot verschijning komt.
De Godszoon, waar het in deze vertaling om gaat, is dan niet Jezus, maar de Geest in Lazarus, het hogere zelf, die goddelijke kern die in ieder mens verborgen ligt. Met andere woorden: deze ziekte van Lazarus is geen dodelijke ziekte,maar zal ertoe leiden dat het hogere ik in hem aan het licht zal komen, in hem geboren wordt.
Zo gelezen begint dit verhaal van Johannes meteen al een heel andere betekenis te krijgen. We weten, dát dit hogere zelf altijd in de mensen aan het licht kwam bij de zesde inwijding die een ruim drie dagen durende uittreding inhield.
Die inwijding lijkt op de dood: het fysieke lichaam bleef gedurende drie dagen immers als dood achter, terwijl de drie onstoffelijke lichamen waren uitgetreden. Het zou dus wel eens kunnen zijn, dát het in dit verhaal om de inwijding van Lazarus gaat.
Heel merkwaardig is het, dat Jezus na het bericht ovér de ziekte van Lazarus nog twee dagen wegblijft. Johannes vertelt:
‘Toen Hij (Jezus) dan hoorde, dat hij (Lazarus) ziek was, bleef hij daarop nog twee dagen ter plaatse, waar hij was.’
Dat is toch wel heel vreemd! Wie van ons zal, wanneer wij een oproep van onze beste vriend of vriendin krijgen om nu direct te komen omdat het een zaak van leven en dood is, doodgemoedereerd nog twee dagen wachten alvorens eindelijk op de oproep in te gaan? Dat doe je toch niet? En zeker Jezus, voor wie de liefde de hoogste leidraad is, zal dan toch zeker gehoor geven aan zo’n verzoek en direct naar hem toe gaan?
Als hij dat niet doet, moet daar een bepaalde reden toe zijn. Die reden is er ook: de inwijdeling, die bij de zesde inwijding uitgetreden is, en wiens onstoffelijke lichamen in de geestelijke wereld vertoeven, moet precies drieëneenhalve dag na het begin van die uittreding door de hiërofant worden teruggeroepen: niet eerder en niet later. Zou de hiërofant dat eerder of later doen, dan zou of het zilveren koord verbroken worden en de dood intreden, of de inwijdeling zou gek worden. Johannes vertelt dan ook:
‘Toen Jezus aankwam, bevond Hij, dat hij (Lazarus) reeds vier dagen in het graf lag.’
Jezus zorgt er dus voor dat hij precies op de juiste tijd aanwezig is om de drie onstoffelijke lichamen van Lazarus terug te roepen: de vier dagen in de laatstgenoemde tekst bedoelen te zeggen dat de volle drie dagen voorbijgegaan zijn. Daarom wachtte hij nog twee dagen om naar Bethanië te gaan.
Als de grafsteen weggerold is roept Jezus: ‘Lazarus, kom naar buiten.’ In de oude (Staten)vertaling staat er: ‘Lazarus, kom uit.’ Deze roep van Jezus is de eeuwenoude mysterieroep, waarmee de myste uit zijn inwijdingsdood wordt teruggeroepen. Alleen al deze roep spreekt voor wie ‘oren hebebn om te horen’ duidelijke taal: het is de aloude mysterieroep. Zo zien we dus, dat het in dit verhaal eigenlijk om een inwijding gaat en dat Jezus zelf optreedt als hiërofant.
Nu worden ook andere details uit dit verhaal begrijpelijk. Als de beide zuster naar Jezus toe komen, wanneer hij eindelijk in Bethanië aankomt en hem hun verwijten maken over zijn lange wegblijven, zegt Jezus.
ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven.
Wanneer je deze woorden letterlijk neemt kloppen ze niet: ook wie in Jezus gelooft sterft, net als ieder ander mens. En ook een gestorvene, een dode, wordt niet weer levend door het geloof in Jezus. Jezus moet dus iets anders bedoelen. Dit: in wie Christus, de Godszoon, geboren wordt, die kan niet sterven. Immers, diens lichaam kan wel sterven, maar niet zijn eigenlijke Ik, die goddelijke kern dienaar het licht gekomen is, die kan niet sterven en leeft in eeuwigheid.
‘Wie in Mij gelooft’, met die woorden bedoelt Jezus dus: wie de Christus in zichzelf geboren laat worden en aan het licht brengt. Maar dat was nu juist wat bij de inwijding gebeurde! Bij de inwijding van Lazarus was zijn oude ik, zijn ego gestorven en was de Geest ontwaakt. Je mag ook zeggen: bij de inwijding was in hem de Logos geboren, het Woord. Die Logos immers, dat Woord, was tot aardekracht geworden, en had zich belichaamd in Jezus.
Nu zien we, hoe die Logos door Jezus heen werkzaam wordt en ook in anderen dan Jezus tot leven komt. Van daaruit valt het ook te begrijpen waarom dit hoofdstuk, middenin het evangelie, een kernpunt voor de evangelist is. Immers, hij heeft in het begin over de neerdaling van de logos verteld. Nu laat hij zien hoe deze in mensen werkzaam begint te worden. Het allereerste begin van die verre toekomst, waarin eens ieder mens opnieuw geboren zal worden en Christusdrager zal zijn.
Lazarus is dan ook door de inwijding die Jezus aan hem voltrekt werkelijk een nieuw mens geworden en een voorbeeld voor wat in de verre toekomst met ieder mens die zich voor de Christus openstelt zal mogen gebeuren.
Intussen zijn de Farizeeën en de overpriesters ontzet door deze daad van Jezus. Er staat:
Sinds die dag dan beraadslaagden zij om hem te doden.
Waarom eigenlijk? Waarom nemen zij Jezus nu uitgerekend deze daad zo kwalijk? Zozeer, dat zij besluiten hem te doden? Omdat zij heel goed wisten, anders dan hét gewone volk, wat Jezus gedaan had en wat er nu eigenlijk gebeurd was: dat Jezus een inwijding voltrokken had. Het gewone volk wist weinig of niets van de mysteriën af: die kennis werd immers geheim gehouden. Daarom dachten zij dat het om een dodenopwekking ging.
De overpriesters en Farizeeën, geestelijke leidslieden en ook zelf ingewijden als zij waren, wisten daarentegen wel wat het optreden van Jezus eigenlijk inhield. Zij wisten dus ook, dat Jezus met deze daad en dit openbare optreden als hiërofant een eeuwenoude wet had overtreden: de wet van geheimhouding. Daarom waren zij zo boos. En daarom besluiten zij hem te doden. Met goed recht overigens: op overtreding van de geheimhouding van de mysteriën stond immers de doodstraf.
De vraag rijst daarom, waarom Jezus deze oude wet overtrad. Omdat het moment was aangebroken, waarop de oude mysteriën moesten worden afgeschaft en vervangen door een universele inwijding, waartoe ieder mens toegang zou kunnen krijgen. Het is de taak en de opdracht van Jezus om die universele inwijding mogelijk te maken. Dat kan hij door de geest van Christus die door hem heenwerkt.
De Christuskracht maakt deze vernieuwing mogelijk. Toen, bij Lazarus, werkte deze Christuskracht door hem heen. Na de dood en opstanding van Jezus werkt zij in het verborgene, vanuit de geestelijke wereld, op ieder mens in die zich daarvoor openstelt. Zo is de vernieuwing, de inwijding van Lazarus, ook in onze tijd mogelijk.
Bron: ‘Jezus van Nazareth, Esoterisch Bijbellezen’ van Hans Stolp