De mens is de synthese van het leven in de oersubstantie.
De in de materie geopenbaarde oersubstantie, de warme, koude, vochtige en droge substantie, wordt vuur, lucht, water en aarde; of in modernere taal zuurstof, stikstof, waterstof en koolstof.
Doch vóór dit alles was zij licht, en zij blijft altijd doordrenkt van en levend uit universeel licht. Het licht is één, maar het manifesteert zich viervoudig: actief, passief, zichtbaar of latent.
Het licht is geen fluïde, noch een vibratie. Het is de oersubstantie, werkelijk en levend in zichzelf de bron van haar beweging omvattend:
– de substantie, waarvan de zichtbaarheid en de tastbaarheid het gevolg zijn van een bepaalde samenloop van omstandigheden
– de substantie waarvan men de moleculen kan opvatten als samenstellingen en uiterlijke veranderingen van vorm, aangezien ieder lichaam uit delen bestaat, en ieder deel ook weer een lichaam is, en dus deelbaar….
– de substantie die eeuwigdurend wordt voortgebracht uit haar eigen scheppingskracht, de slang die zichzelf verslindt en die wederom uit zichzelf naar buiten treedt.
Het is dat wat God eeuwiglijk schept, op de eerste dag, en zelfs daarvoor. Want Genesis, de schepping, is niet de geschiedenis van het verleden, maar zij is de openbaring van de eeuwige arbeid.
Het licht is, omdat God wil dat het is, en alles heeft daarin zijn begin en zijn einde, Alpha en Omega.
God is de bestaansgrond van dat licht, en het licht is de uiterlijke manifestatie van het Eeuwige Woord Gods.
Het licht is zwanger van intelligentie en baart de rede, daar het bevrucht is door de geest. Het universele licht is astraal licht in de sterren, en levenslicht of magnetisch licht in de entiteiten die door de sterren tot aanzijn worden gebracht. Het verenigt alle wezens, omdat allen uit het licht voortkomen en leven dankzij het licht. Het is in al het geschapene, in ieder en alles, een bijzondere uitdrukkingsvorm van de universele scheppingskracht.
Het dwingt ons te aanvaarden dat er een absolute eenheid moet bestaan die onvoorstelbaar is, een begin zonder aanvang, een oorzaak zonder oorzaak; die uit zichzelve is, zijnde zonder te zijn, noch iets van het zijnde; de eenheid zonder gelijke, en dus zonder tegengestelde.
Dit verschrikkelijke onbekende heeft geen naam die wij zouden kunnen spellen, doch het is de Alpha en de Omega in alle wezens en dingen. We kunnen het slechts op één enkele wijze tot uitdrukking brengen: het is TAO.
Het openbaart zich door een onveranderlijke wijsheid en een altijd werkzame intelligentie. Het samengaan van deze wijsheid en intelligentie vormt de allerhoogste macht…. Meer nog dan macht: de Goddelijkheid.
Antonin Gadal
Fragmenten uit het hoofdstuk ‘De oersubstantie’