Johannes preekt en doopt bij de Jordaan, verhaal uit de kinderbijbel van Nita Abbestee


Zo was dan de tijd aangebroken, dat Johannes zijn grote en heerlijke werk in de wereld mocht gaan beginnen. Het moment waarop de rozenknop in het hart van zijn microkosmos was opengebloeid tot een stralende witte roos. Hij was helemaal voorbereid op zijn taak. En nu hij volwassen geworden was, trok hij de woestijn in, want daar lag het terrein waar hij zijn werk moest verrichten.

De Bijbel vertelt ons dat hij een kameelharen kleed droeg, dat met een lederen gordel om zijn lendenen werd opgehouden. Naar het uiterlijk leek hij zo een echte woestijnbewoner, net als de kamelen. Nu moet je weten dat de dialectische noodwereld, waarin wij allemaal wonen, ook vaak wordt vergeleken met een woestijn.

Er is immers overal angst en leed, honger en eenzaamheid evenals in die dorre vlakten. En de mensen gaan er, net als de kamelen in de woestijn, beladen met hun zorgen-lasten, eindeloos, eindeloos voort. Meestal weten ze helemaal niet waar het einddoel zal zijn. Dáárom verscheen Johannes onder hen in de wereld-woestijn. Daarom ook was hij naar het uiterlijk volkomen aan hen gelijk en niet van hen te onderscheiden.

Maar onder zijn kameelharen kleed klopte zijn hart, vervuld van een grote liefde voor God en de mensen. Hij kwam tot hen als een ware vriend, waarin zij hun vertrouwen konden stellen. En daarmee leert hij ook óns, hoe wij, als de witte roos in óns tot bloei mag komen, als een ware vriend en helper tot de mensen moeten gaan. Hoe wij hen moeten vertellen over het heilige verlossingswerk. En hoe wij hen moeten voorbereiden, opdat de kracht van Jezus de Heer ook hén verlossen zal.

Zo trok dan Johannes ‘de woestijn’ in. Niet om zichzelf in het middelpunt van de belangstelling te plaatsen, maar om de weg vrij te maken voor de redder van de mensheid: Jezus Christus. Want deze zou alle kommer en ellende genezen en alle eenzaamheid vervullen met zijn grote liefde en vriendschap. Johannes spaarde zichzelf niet. Dag en nacht was hij bezig zijn liefdevolle boodschap uit te dragen.

johannes de Doper draagt kemelsharen mantel en preekt in de woestijn
‘Bekeer u, want het Koninkrijk van de Hemelen is nabij gekomen!’ Dat waren de woorden die hij een ieder te zeggen had! En reeds sprak de profeet Jesaja in het verre verleden over Johannes, toen hij zei: ‘De stem van één die roept in de woestijn: bereid de weg van de Heer, maak zijn paden recht!’

Alle mensen, die deze woorden hoorden en in wier harten de godsvonk hunkerde naar bevrijding, vroegen hem om hulp, opdat zij geschikt zouden worden om het Licht van het Koninkrijk van God in hun harten te ontvangen. Toen kreeg Johannes de kracht om de mensen te dopen. En dat deed hij dan met het water van de Jordaan, een grote rivier die door de streek stroomde.

Dat wil zeggen, hij dompelde hen onder in het water van de rivier met de bede, dat het Levende Water van God, dat is de liefde, hen zou reinigen van al het onreine en onzuivere van de dialectiek. Opdat het Licht van de Verlosser, wanneer het tot hen kwam, hen zou kunnen verlichten.

Toen de mensen dat eenmaal wisten, kwamen velen die werkelijk gered wilden worden, naar Johannes toe. Maar anderen kwamen alleen uit nieuwsgierigheid of om in de gunst van deze of gene te komen. Ook waren er wel mensen die zichzelf zo goed en verheven vonden, dat ze meenden eerdfer dan alle anderen in aanmerking te komen, om het Licht te ontvangen, Maar Johannes bezat het vermogen om de overleggingen en gedachten van de mensen te doorzien. En hij riep al dezen op strenge toon toe:

‘Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven, om de komende toorn te ontgaan? Breng dan vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden!’ Hij wist dat een mens met een grote eigendunk of een trots hart niet zomaar tot het Koninkrijk kon komen.  Want al die trotse en aanmatigende gedachten van een mens vergiftigen zijn bloed en maken het onrein.

Al die boze en onheilige gedachten en bedoelingen noemde Johannes: adderengebroed. Want een adder is een heel vergiftige slang. En van dat adderengebroed moeten deze mensen zich eerst ontdoen! Door hun daden moesten zij tonen, dat ze het waard waren gedoopt te worden en het Licht te ontvangen! Velen gingen verontwaardigd heen, omdat ze de woorden van Johannes niet konden begrijpen. Maar vele anderen kwamen tot hem en vroegen: ‘Wat moeten wij doen?’

En dan antwoordde Johannes:  ‘Wie een dubbel stel kleren heeft, deelt met wie geen heeft; wie overvloedig voedsel heeft, geeft ook aan wie niet heeft!’ Wij leren daaruit, dat wij bij de stoffelijke dingen kunnen beginnen door iets van onszelf af te staan aan anderen, om dan later, vanzelfsprekend, ook onze innerlijke schatten met anderen te delen. De mensen stelden nog meer vragen aan Johannes. En hij antwoordde hen zó duidelijk en praktisch, dat zij zich onderling afvroegen of hij de Christus was!

Maar zodra Johannes bemerkte wat zij dachten, hielp hij hen vlug uit de droom. En hij zei tot hen: ‘Ik doop u met water, zodat ge de duisternis in uzelf zult leren zien en kennen en u zult omkeren naar het Licht. Maar hij die na mij komt, de Verlosser, Jezus de Heer, is sterker en machtiger dan ik. Ik ben niet waardig de riemen van zijn schoenen los te maken. Maar hij zal u dopen met de Heilige Geest! De wan is in zijn hand, om zijn dorsvloer te zuiveren en het graan in zijn schuur bijeen te brengen. Maar het kaf dat overblijft, zal hij verbranden.’

Zo leerde Johannes aan de mensen, dat hij hen slechts voorbereidde op de komst van de Verlosser. Maar dat Jezus zelf, wanneer hij kwam, een grote heilige kracht meebracht, waarmee hij al het goddelijke in de microkosmos van een mens zou zuiveren en bewaren. Doch al het boze en vergankelijke, al het ongoddelijke dus, zou tenietdoen. En vele mensen luisterden vol aandacht naar hem. Zij lieten zich door hem dopen en keken verlangend uit naar de dag, dat Jezus de Heer zou komen om hen tot bevrijding te voeren.

Op zekere dag stond Johannes weer aan de oever van de Jordaan. En terwijl hij preekte en doopte, kwam daar, tot zijn onuitsprekelijke vreugde, Jezus tot hem. Johannes wees op hem en riep vol eerbied en blijdschap naar allen die rondom hem stonden:  ‘Zie het Lam van God, dat de zonden van de wereld op zich neemt. Deze is het het van wie ik zei: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is! Want hij was eerder dan ik!’

En Jezus naderde Johannes en wenste door hem te worden gedoopt. Johannes vond zichzelf geheel en al onwaardig om deze handeling aan Jezus te verrichten. Daarom gehoorzaamde hij vol deemoed en diepe ernst. En zie, terstond, toen Jezus gedoopt was, openden zich de hemelen, en de Heilige Geest daalde als een sneeuwwitte duif op hem neer. En een stem uit de hemelen sprak: ‘Deze is mijn geliefde zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb!’

Johannes de Doper doopt Jezus in de Jordaan en de Heilige geest daalt neer William Brassey Hole

Toen wisten Johannes en allen die bij hem waren, dat Jezus de Heer, de zeer liefdevolle broeder van de Broederschap met zijn grootse en geweldige taak in de noodwereld van de verdwaalde Godskinderen was begonnen. Een taak, die tot op deze dag niet geheel is vervuld.  Want het verhaal vertelt wat ongeveer tweeduizend jaar geleden in de wereld geschiedde. Maar de grote en heilige Liefdekracht, waarmee die taak toen begonnen werd, is altijd bij de mensen gebleven. Zij zal ook altijd bij hen blijven, totdat allen die Hem aannemen, opnieuw kinderen van God zullen zijn geworden!

de Johannes mens trekt de wostijn van deze wereld inVoortdurend nog trekt Johannes uit in de woestijn van deze wereld, om de heilige boodschap te brengen en de weg tot het nieuwe leven te bereiden. Want ieder, in wiens hart de rozenknop openbloeit tot een witte roos, is een Johannes-mens geworden. En waar hij de wereldwoestijn intrekt en de weg van de Heer bereidt, daar kleurt de tedere roos zich rood door de ik-verloren, dienende mensenliefde van de Jezus-mens!

Bron: Jeugdbijbel van Nita Abbestee