Vorm, kleur en toon in de kunst volgens Max Heindel, een gedeelte uit ‘De mysteriën der grote opera’s’

DOWNLOAD DE MYSTERIËN DER GROTE OPERA’S

Als wij in het stoffelijk heelal rondkijken, zien wij een ontelbare menigte vormen en al deze vormen hebben een zekere kleur en veel van hen zenden een bepaalde toon uit, feitelijk doen alle dit, want er is zelfs geluid in de zogenaamde onbezielde natuur. De wind in de toppen van de bomen, het kabbelen van de beek, de deining van de oceaan, alle zijn ze bijdragen tot de harmonie van de natuur.

Van deze eigenschappen van de natuur – vorm, kleur en klank – is de vorm de meest standvastige, geniet om een aanzienlijke tijd in dezelfde toestand te blijven en zeer langzaam veranderend. Kleur daarentegen verandert gemakkelijker; zij verbleekt en sommige kleuren veranderen van tint als zij vanuit verschillende hoeken tot het licht worden gehouden; maar de toon is de meest bedrieglijke van de drie; hij komt en gaat als een dwaallichtje, dat niemand kan vangen of vasthouden.

Wij hebben ook drie kunsten die het schone, het goede en het ware in deze drie eigenschappen van de wereld-ziel trachten uit te drukken: de beeldhouwkunst, de schilderkunst en de muziek. De beeldhouwer, die de vorm behandelt, zoekt schoonheid neer te leggen in een marmeren standbeeld, dat de tand van de tijd gedurende duizenden jaren zal weerstaan; maar een marmeren standbeeld is koud en spreekt slechts tot weinigen van de verst ontwikkelden, die het beeld kunnen belevendigen.

De schilderkunst behandelt kleur op voortreffelijke wijze; zij geeft aan haar scheppingen geen tastbare vorm, de vorm op een schilderij is uit stoffelijk oogpunt een bedrog, en toch is zij voor de meeste mensen veel werkelijker dan het werkelijk tastbare standbeeld, omdat de vormen van de schilder levend zijn; er is een levende schoonheid in het schilderij van een groot kunstenaar, een schoonheid, die menigeen kan waarderen en genieten.

Maar bij een schilderij worden wij nog getroffen door een kleurverandering; de tijd wist haar frisheid spoedig uit en het beste houdt het natuurlijk niet zo lang uit als een standbeeld.

Toch is er in deze kunsten, die vorm en kleur behandelen, een schepping voor eens en altijd; dit hebben zij gemeen en hierin verschillen zij grondig van de toonkunst, omdat muziek zo bedrieglijk is, dat zij telkens als wij ervan willen genieten, opnieuw geschapen moet worden, maar ter vergoeding heeft zij het vermogen tot alle menselijke wezens te spreken op een wijze, die ten ene male boven de twee andere kunsten uitgaat. Zij verhoogt onze vreugde en verzacht onze diepste smart; zij kan de hartstocht van de wilde inborst kalmeren en de grootste lafaard tot moed aanzetten; zij is de machtigste invloed voor de leiding van de mensheid, die bekend is, en toch, alleen van het stoffelijk standpunt gezien, is zij overtollig, zoals door Darwin en Spencer is aangetoond.

Alleen als wij achter het zichtbare toneel gaan en beseffen, dat gaan beseffen dat de mens een samengesteld wezen is – geest, ziel en lichaam – kunnen wij begrijpen, waarom wij zo verschillend door de producten van de drie kunsten worden getroffen.

Terwijl de mens in de wereld van de vorm een uiterlijk leven leidt, een leven van de vorm onder andere vormen, leidt hij ook een innerlijk leven, hetgeen van veel groter belang voor hem is; een leven waarin gevoelens, gedachten en aandoeningen steeds wisselende schilderijen en tonelen voor zijn innerlijk gezicht te voorschijn roepen en hoe voller dit innerlijke leven is, hoe minder zal de mens behoefte aan ander gezelschap gevoelen, want hij is zelf zijn beste gezelschap, onafhankelijk van amusementen van buiten af, zo ijverig gezocht door degenen, wier innerlijk leven waardeloos is, die menigten andere mensen kennen, maar voor zichzelf vreemden zijn, bang voor hun eigen gezelschap.

Als wij dit innerlijke leven ontleden, zullen wij bevinden, dat het tweevoudig is:

  1. het zieleleven, waartoe de gevoelens en aandoeningen behoren
  2. de werkzaamheid van het ego, dat alle daden bestuurt door gedachten.

Juist zoals de stoffelijke wereld het terrein van voorziening is, waarvan de stoffen voor onze dichte lichamen betrokken worden, en meer bijzonder de wereld van vorm is, zo is er een ziele-wereld, door de rozenkruisers de begeerte-wereld genoemd, welke de grondslag vormt, waarvan het fijne kleed van het ego, dat wij de ziel noemen, betrokken is en deze wereld is in het bijzonder de wereld van kleur. Maar de nog fijnere gedachtewereld is het tehuis van de menselijke geest, het ego, en ook het rijk van de toon. Daarom heeft van de drie kunsten, muziek de grootste macht over de mens, want terwijl wij in dit aardse leven zijn, zijn wij van ons hemelse tehuis verbannen en hebben dit in onze stoffelijke bezigheden dikwijls vergeten, maar dan komt de muziek, een welluidend woord, vergezeld van onuitsprekelijke herinneringen.

Als een echo van ons tehuis, herinnert zij ons aan dat vergeten land, waar alles vreugde en vrede is en zelfs als wij zulke denkbeelden in ons stoffelijke verstand ver van ons afwerpen, kent het ego elke gezegende noot als een boodschap van het herkomstland en schept er behagen in.

Bron: De mysteriën der grote opera’s (pdf) van Max Heindel