Anselm Grün over bomen en mensen die bekoringen of verzoekingen overwinnen

Anselm Grun bidden met de woestijnvaders.001“Een boom die niet geschud wordt door de wind, groeit niet en vormt geen wortels. Met de monnik is het net zo: als hij niet bekoord wordt en niet leert weerstaan aan de bekoring, wordt hij geen man” (N396).

Het is als in het verhaal van de palm: een slecht mens ergerde zich aan een mooie, jonge palmboom. Om hem schade toe te brengen, legde hij een zware steen in zijn kruin. Maar toen hij jaren later daarlangs kwam, was de palmboom mooier geworden dan de andere bomen. De steen had hem gedwongen zijn wortels dieper in de aarde vast te hechten. Zo kon hij ook hoger groeien. De steen werd een uitdaging voor hem.

Zo zijn ook de bekoringen een uitdaging voor de monnik. Ze dwingen hem zijn wortels dieper in God vast te hechten en zijn vertrouwen steeds meer op God te richten. Uit eigen kracht kan hij immers niet weerstaan aan de bekoringen. Door steeds weer de confrontatie aan te gaan, wordt hij innerlijk sterker en groeit uit tot een man.

De strijd tegen de bekoringen hoort bij het wezen van de mens. We moeten er rekening mee houden dat onze passies ons parten kunnen spelen. De monniken spreken over demonen die ons aanvallen. Ze bedoelen dat er krachten in ons opduiken die ons in een richting duwen die we bewust niet willen kiezen. De ervaring leert immers dat we heen en weer geslingerd worden tussen allerlei gedachten en gevoelens.

De monniken zinspelen op de krachten die we verdrongen hebben naar de schaduw, naar het onbewuste. Hoewel we ons proberen te gedragen zoals het hoort, toch zijn we soms geneigd alles overboord te gooien en alle geboden aan de kant te schuiven. We zijn vriendelijk, maar toch zouden we een ander soms het liefst de nek omdraaien.

Het zou naïef zijn te denken dat het volstaat de geboden te vervullen en het goede te willen. In ons binnenste woedt een strijd tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis, tussen liefde en haat. De monniken vinden dat heel normaal. Het is niet slecht, het stelt de mens op de proef. Hij houdt er rekening mee dat er in het onbewust krachten sluimeren die hij nog niet kent en waar hij behoedzaam mee moet omgaan.

Volgens de monniken maken de bekoringen ons volwassen. Ze brengen ons in contact met de wortels die de boomstam dragen. De confrontatie met de bekoringen betekent de confrontatie met de waarheid aandurven. Een woestijnvader zegt: “Neem de bekoringen weg en niemand zal nog heilig worden, want wie vlucht voor nuttige bekoringen, vlucht voor het eeuwige leven. Het zijn inderdaad de bekoringen of verzoekingen die de heiligen hun kroon bezorgd hebben” (N 595).

Misschien krijgen sommige mensen problemen met het onzevader omdat we God daarin vragen ons te vrijwaren van bekoringen. Jezus heeft het hier over een andere bekoring, de bekoring van de afvalligheid. “Jezus bidt voor zijn leerlingen en leert hen bidden: laat ons niet in een situatie komen dat ons geloof bezwijkt (Zie Lucas 22,31 ; ook Johannes 17,17)” (Grundmann Matteüs 203).

Maar de monniken bedoelen de bekoringen door onze gedachten, door onze hartstochten en door de demonen. Deze bekoringen horen wezenlijk bij ons menszijn. Ze maken ons sterker als we ze weerstaan. Dat betekent ook dat iedereen wel iets op zijn kerfstok heeft als hij voor God verschijnt. We worden nu eenmaal met demonen geconfronteerd en worden steeds weer door hen gekwetst.

De monniken eisen niet dat we perfect en onberispelijk zijn en nooit fouten maken. Wie bekoord wordt, leert de demonen kennen maar ook de waarheid in zijn hart. Hij ontdekt in zichzelf de afgronden van zijn onbewuste moorddadige gedachten, sadistische voorstellingen, immorele fantasieën. We worden as volwassen mensen wanneer we de confrontatie met deze waarheid aangaan en standhouden in de bekoring.

Een van de woestijnvaders zegt: “Als we tot de Heer bidden: leid ons niet in bekoring! (Matteüs 6,13), dan vragen we niet om niet bekoord te worden want dat zou onmogelijk zijn. We vragen alleen dat de bekoring ons niet zou verslinden en dat we niets zouden doen dat God mishaagt. Dat is namelijk de betekenis van : niet in bekoring vallen” (Apo 1159)

Bron: Bidden met de woestijnvaders van Anselm Grün