Vanaf hier kun je de hele wereld zien – Sprankelende jeugdroman van Enne Koens over identiteit, familie en diversiteit

BESTEL VANAF HIER KUN JE DE HELE WERELD ZIEN

Op een dag vindt Dena – of Deetje, zoals iedereen haar noemt – een brief. Hij is van iemand die iemand heel erg mist. Deetje is vastbesloten de brief te bezorgen aan de juiste persoon. Dat blijkt minder makkelijk dan ze denkt en dus schakelt ze de hulp in van haar slimme vriend Vito en haar buurjongen Kevin. Zonder dat ze het doorheeft, zoekt ze naar die ene missende schakel in haar eigen leven. Overal zijn aanwijzingen, en elk antwoord levert meer vragen op. Uiteindelijk leidt alles naar het mysterie van haar eigen afkomst…

PROLOOG

Dit verhaal begint op een doodgewone zaterdag. Nee, eigenlijk begon het al veel eerder. Het moet begonnen zijn op het moment dat mijn moeder mijn vader zag. Of was het mijn vader die mijn moeder zag? Ik weet het niet, ik was er niet bij. Maar in die seconde begon mijn verhaal. Ja, want als mijn moeder mijn vader niet had gezien of mijn vader niet mijn moeder, dan hadden ze iemand anders gezien en dan was ik iemand anders. Dan was ik ik niet en was ik ook niet op zoek gegaan en dan…

Stop, Deetje, niet afdwalen. Op een heel gewone zaterdagmiddag vond ik een brief. Hij was niet aan mij gericht, maar het was goed dat ik hem vond. Want door die brief begon ik vragen te stellen. Voor wie was die brief? En wie had hem geschreven? Ik móést wel op zoek. Daar, op dat moment, wist ik nog niet hoe groot mijn zoek tocht zou worden. Ik wist ook niet dat ik onderweg was naar een nog veel grotere vraag. Hoe meer vragen ik stelde, hoe groter het mysterie werd. Achter elke vraag verstopte zich een volgende vraag. Tot ik bij de vraag der vragen kwam: wie ben ik?

BESTEL VANAF HIER KUN JE DE HELE WERELD ZIEN

DE BRIEF

Het is zaterdag en we staan bij de slager. Mama heeft net afgerekend, ze stopt het wisselgeld in haar portemonnee. De slager snijdt een plakje worst af.
‘Lust je worst, meisje?’
Ik knik en strek mijn hand uit.
‘Geen worst,’ zegt mijn moeder. ‘Ben je gek, we hebben zelf worst.’ Ze zwaait met het papieren zakje dat de slager zojuist aan haar gegeven heeft.
Het plakje worst hangt trillend in de lucht.
De slager laat zijn hand terugvallen op de toonbank. Mijn moeder draait zich om. Het belletje bij de deur rinkelt. Ze is weg.

Dan staan de slager en ik samen in zijn winkel. Ik kijk hem aan. Hij beweegt zich niet en ik kan niet aan zijn gezicht zien wat hij denkt. Maar opeens zie ik iets kleins oplichten in zijn ogen, een schip op zee dat langzaam dichterbij komt. Er gebeurt van alles tegelijk. Eén van zijn mondhoeken krult naar boven, zijn dikke wangen bollen en hij knijpt één oog dicht. Hij knipoogt naar me. Ik voel mijn wangen warm worden.
‘Worst?’ vraagt hij.

Ik werp een snelle blik over mijn schouder. Mama wacht op me, maar ze kijkt niet. Ik steek mijn hand naar hem uit om de worst aan te pakken. ‘Dank u wel, meneer.’ Ik stop het plakje haastig weg in mijn wang.
‘Alsjeblieft,’ zegt hij tevreden.
Achter me tikt mijn moeder op het raam van de slagerij.
Ik kauw onzichtbaar.
‘Deetje!’ Ze wenkt ongeduldig. ‘Dee!’
Ik steek mijn hand op naar de slager, zeg ‘Dank u wel’ en draai me om. Het belletje klingelt opnieuw.
‘Dag, Deetje,’ zegt de slager. ‘Kom je snel weer worst eten?’ Ik knik en schiet haastig zijn winkel uit.

Op straat loop ik achter mijn moeder aan, de worst veilig in mijn wang. Ik trek lijnen met de neuzen van mijn schoenen over de stenen, dat maakt een fijn geluid.
‘Niet doen,’ zegt mijn moeder. ‘Anders kan ik volgende week weer nieuwe kopen.’ Ze vist een paar enveloppen uit haar tas om in de brievenbus te gooien.
Ik stop mijn vingers in de andere gleuf en laat de zwarte tanden langs mijn vingers glijden. Mama loopt door.

‘Mag ik even?’
De stem komt uit de lucht, ik schrik, maar dan herken ik zijn stem.
Het is Bilal, de postbode.
‘Ik wil je niet wegjagen,’ zegt hij, ‘maar het is tijd.’ Hij tikt op zijn horloge en op hetzelfde moment begint de klok op de kerktoren te slaan.
We tellen de slagen. Eén, twee…

Ik ken Bilal goed, hij is al heel lang onze postbode. Als hij de brievenbussen vult in de flat en ik toevallig beneden in het portiek hang, kletsen we. Hij vertelde bijvoorbeeld een keer dat hij geen verkering had, maar wel graag verkering wilde. Bilal was op zoek. Hij droeg felgekleurde pata’s onder zijn postbodepak en deed zijn best op een baardje. In het borstzakje van zijn uniform zat een glimmend pincet en als hij een voordeur zag, werkte hij zijn sikje bij in de spiegeling van de ruit. Dat heb ik hem vaak zien doen. Hij vertelde dat hij afsprak in cafés, waar hij gekleurde drankjes haalde voor mooie meisjes en heel hard boven de muziek uit moest schreeuwen om erachter te komen of ze huisdieren hadden of juist allergisch waren, of ze van lamsribbetjes hielden of liever sla aten of wat ze verder ook maar belangrijk vonden om te vertellen. Elke week viel het weer tegen. Het was ook moeilijk, zei hij, want hij had ooit iets gehad met Grazia. En Grazia was beroemd, dus welk ander meisje kon ooit aan haar tippen? Toch had hij op een dag ineens een vriendin. Ze was heel anders dan de rest en Bilal deed dansend zijn brieven in de bus. Hij was verliefd.

We wachten tot de klok klaar is met slaan. Vier. Vijf. Bilal wil de brievenbus al openmaken. Zijn gezicht staat lang niet zo vrolijk als anders.
‘Ik moet snel zijn, Deetje,’ zegt hij. ‘En je hebt me niet gezien, oké?’
‘Hoezo niet?’ vraag ik.
‘Ik had hem gisteren al moeten legen, maar alles ging verkeerd en ik was deze bus voorbijgereden. Ik leeg hem nu nog even, anders kan er niets meer bij dit weekend.’
‘Gaat het wel goed met je?’ vraag ik.
Bilal laat zijn arm weer zakken. ‘Och, Deetje,’ verzucht hij.
‘Praat me er niet van.’ ‘Wat?’ vraag ik.
‘Ze wil op reis.’ ‘Leuk toch?’
‘Als het daarbij bleef. Maar ze wil elke week iets anders. Nu wil ze op een cruise naar Lapland.’
‘Is dat ver?’
‘Dat weet ik niet, maar het kost een vermogen, dus het zal wel niet om de hoek zijn. En gisteren, toen ik net hier om de hoek was, belde ze dat het zo niet langer ging, dat ik nu moest beslissen. Mag ik er even bij?’

Met een minisleuteltje maakt hij de brievenbus open. Tegelijkertijd houdt hij er een grote postzak onder. Alle uitnodigingen, rekeningen, boze brieven, liefdesbrieven, waarschuwingen, hartelijke groeten en dreigementen vallen in een waterval uit de brievenbus. De postbode vangt alles op. Als de brieven klaar zijn met vallen, maakt hij de zak dicht en gooit hem achter in zijn oranje auto.

‘Als het te duur is, moet je dat gewoon zeggen.’
Bilal zucht. ‘Nee, Dee, zo werkt dat niet.’ ‘Waarom niet?’
‘Ik moet een goede indruk maken.’
‘Pfff,’ zeg ik, ‘met geld dat je niet hebt, zeker.’
Bilal slikt. ‘Oké, je hebt gelijk.’ Hij kijkt verschrikkelijk teleurgesteld. Dan haalt hij zijn schouders op, springt in zijn wagen en zwaait naar me. ‘Tot maandag!’

Hij scheurt weg. Ik blijf alleen achter. Ongerust zoek ik de straat af of ik de jas van mijn moeder zie. Waar is ze nou? Op dat moment begint het te regenen. Ik kijk nog eens goed om me heen, maar ik zie haar nergens. Ze is waarschijnlijk doorgelopen. Net als ik besluit om naar huis te rennen, zie ik hem.

Hij ligt voor me op de grond. De envelop is klein, lichtblauw en steekt fel af tegen de grijze tegels. Eerst durf ik hem niet op te pakken. Besluiteloos kijk ik om me heen, maar de auto van Bilal is allang om een hoek verdwenen, door naar de volgende brievenbus. Regendruppels maken vlekken op het papier. Razendsnel pak ik hem op en stop hem in mijn binnenzak. Dan begin ik te rennen.

BESTEL VANAF HIER KUN JE DE HELE WERELD ZIEN