De Belijdenis der Rozenkruisers Broederschap – de volledige Nederlandse vertaling van de Confessio Fraternitatis R.C.

BESTEL DE BELIJDENIS DER ROZENKRUISERS BROEDERSCHAP

Den Lezer Heil!

Ge vindt hier, lezer, zevenendertig gronden waarop ons inzicht is gebaseerd. Zoals zij in de ze belijdenis verweven zijn, moet gij ze eruit lichten en onderling vergelijken, en daarenboven bij uzelf nagaan of ze genoegzaam aanspreken. Voorzeker moet het onze grootste zorg zijn overtuiging te schenken met betrekking tot hetgeen nog niet aan de dag is getreden. Doch wanneer alles werkelijk in het licht van de volle dag verschijnt, zullen wij ons, dunkt mij, toch eigenlijk voor onze uitleggingspogingen schamen!

En zoals wij thans zonder gevaar de Paus de antichrist noemen (hetgeen vroeger een halsmisdaad was), weten wij dat wij, wat wij thans hier bedektelijk en aarzelend uitspreken, in de toekomst met luider stem zullen verkondigen. Moogt gij, lezer, van harte met ons wensen, dat dit ten spoedigste zal geschieden! De 

Broederschap van het Rozenkruis

Belijdenis van de Broederschap van het Rozenkruis. Aan de geleerden van Europa

1

Wilt, o stervelingen, wat gij door het klaroengeschal van de Fama R.C. Over onze broederschap vernomen hebt, niet als verdichtsels beschouwen, noch wantrouwend menen dat het het product is van onze eigen eigenwilligheid zou zijn: want Jehova is het die, nu de wereld dreigt ineen te storten en, deze periode bijna ten einde is, terugkijkt naar het begin, de loop van de natuur omwendt, en hetgeen voorheen met grote moeite en niet aflatende inspanning tevergeefs gezocht werd, thans zonder meer openbaart aan hen die denken, aanbiedt aan hen die willen, en opdringt aan hen die niet willen; opdat daardoor voor de goeden de lasten van het menselijk leven worden verzacht en het geweld van dreigende noodlotsslagen wordt betoomd, doch voor de bozen hun zonden, en daarmee hun plagen, worden vergroot.

Wij menen dat ons doel en streven, waarmee wij de wil van de hoogverheven Vader ten uitvoer zullen brengen, u uit de Fama voldoende duidelijk kan zijn, en wij dus niet verdacht kunnen worden van enigerlei ketterij, noch van de boze bedoeling op te zetten tegen de staat; daar wij godslasteringen tegen onze Here Jezus, zowel van het Oosten als van het Westen (lees Mohammed en de Paus) verfoeien, en aan het hoofd van het rijk onze gebeden, onze geheime kennis en nog bovendien ons ontzaglijke gewicht aan goud aanbieden.

Toch is het onze bedoeling, uit liefde tot de geleerden, nadere toelichting te geven op onverschillig welk deel van de Fama dat, hetzij te beknopt mocht zijn samengevat, dan wel om een of andere reden niet in andere talen kan worden uitgesproken; waarmee wij hopen te bereiken dat het de geleerden welwillender tegenover ons zal stemmen en ons standpunt voor hen aantrekkelijker zal maken.

2

Wat de verbetering van de wijsbegeerte betreft (voor zover die nu moet worden aangebracht), hebben wij reeds uiteengezet dat zij ziek is. Ook al wenden de meesten voor dat ze gezond zou zijn, voor ons is het duidelijk dat ze bijkans de geest geeft.

Maar zoals meestal, juist op dezelfde plaats waar een nieuwe besmettelijke ziekte uitbreekt, de natuur het geneesmiddel openbaart, zo rijzen te midden van de ergste ziekteverschijnselen van de wijsbegeerte in ons land voldoende uitnemende middelen tot gezondmaking op, waardoor zij kan herstellen, als een nieuw, of vernieuwd, in een te vernieuwen wereld kan verschijnen.

Er bestaat echter voor ons geen andere wijsbegeerte dan die de kroon is van alle faculteiten, wetenschappen en kunsten. Zij omvat, voor wat onze eeuw betreft, vooral godgeleerdheid en geneeskunde, en het meest rechtswetenschap: het is een wijsbegeerte die hemel en aarde met een voortreffelijke ontleedkunde doorvorst, of die, om kort te gaan, genoegzaam tot uitdrukking brengt dat de enkele mens een microkosmos is; over welk onderwerp de meer bescheidenen onder de geleerden, zo zij op onze broederlijke uitnodigingen zullen ingaan, geheel andere en meer verbazingwekkende dingen bij ons zullen aantreffen dan zij tot nu toe hebben geloofd, of waarover zij zich verwonderd en gesproken hebben.

3

Als wij daarom ons inzicht kort samengevat uitspreken, dienen wij zorgvuldig te trachten uw verwondering over onze Oproep weg te nemen, en duidelijk te doen uitkomen dat, indien wij deze grote geheimenissen openbaar maken, ze voor ons geenszins in waarde inboeten en wij anderzijds niet ongeneigdheid zijn het gerucht van het bestaan ervan in velen uit te zaaien.

En toch komt het ons niet ongerijmd voor dat de meesten door onze zo geheel onverwachte bereidwilligheid in verwarring raken, omdat het wonder van de zesde periode hun nog niet bekend geworden is; en zij noch de toekomst, noch het heden, uit de teruglopende beweging van de wereld vermogen af te lezen. Zij dwalen daarom, vervuld van de zorgen van hun tijd, in de wereld rond, als blinden die temidden van het licht, niets ondérscheiden kunnen dan wat zij met hun handen kunnen betasten.

4

Over het eerste deel van het voorgaande dan is onze opvatting deze, dat de overpeinzingen van onze vader Christiaan over alle zaken, welke door de menselijke intelligentie van de schepping van de wereld af, hetzij door goddelijke openbaring, hetzij door de dienst van de engelen en van de geesten, of door de scherpzinnigheid van het verstand, dan wel door de ervaring van dagelijkse waarnemingen ontdekt, doorwerkt en uitgebreid zijn, zo uitnemend zijn, dat het nageslacht, voor al zou de Almachtige God al het geschrevene doen vergaan, alleen daaruit reeds nieuwe fundamenten voor de wetenschappen zou leggen en de burcht van de waarheid zou kunnen opbouwen.

Dit zou misschien gemakkelijker zijn dan, nu het achtergelaten bouwwerk zo misvormd is, híér een binnenplaats uit te breiden, dáár het licht in de vertrekken toe te laten, en deuren, trappen en andere dingen overeenkomstig onze bedoeling te veranderen.

Hoe zouden zo verheven zaken ons van geringe waarde kunnen toeschijnen?! Zij zijn toch niet slechts geschonken om er kennis van te nemen? Zijn zij niet veeleer bedoeld als benodigd voor de voor hen bestemde tijd? Zouden wij niet graag in de ene waarheid, die de stervelingen langs zoveel kronkelpaden, door zoveel labyrinten zoeken, tot rust willen komen, zo God inderdaad had gewild dat de zesde kandelaar alleen voor ons zou lichten? Zou het dan voor ons niet genoeg zijn noch honger, noch armoede, noch ziekten, noch ouderdom te vrezen te hebben? Is het niet heerlijk te allen tijde zo te leven, alsof ge van het ontstaan van de wereld af had geleefd, en tot aan het einde van de wereld zoudt blijven leven?

Zo te leven, dat zij, die aan gene zijde van de Ganges leven wonen hun handelingen niet kunnen verbergen, en zij die in Peru leven hun overleggingen niet verheimelijken kunnen? Zo in een boek te lezen, dat ge de inhoud van alle boeken uit verleden, heden en toekomst voor u ziet, begrijpt en onthoudt?

Zo te zingen en te psalmzingen dat ge, in plaats van rotsstenen edelstenen, in plaats van dieren de Geest aantrekt, in plaats van Pluto (de god van de onderwereld, het dodenrijk) de machtigste vorsten van het aardse rijk beweegt?

O, stervelingen, het besluit van God is anders, en anders ook uw voordeel: want ter wille van u is besloten het getal van onze broederschap in deze tijd te vergroten en te vermenigvuldigen: welk besluitvorming met grote innerlijke vreugde hebben ontvangen; wij die, niet wegens enige verdienste onzerzijds en zonder enige hoop of verwachting daarvan, tot zo grote schatten toegelaten zijn.

Wij zullen dit besluit met zo grote trouw ten uitvoer brengen, dat zelfs het geweeklaag van de kinderen (die sommigen onder ons in de broederschap hebben) ons niet beroert; want wij weten dat deze onverhoopte rijkdommen niet geërfd, en niet dan met onderscheid overgedragen kunnen worden.

5

Indien nu anderzijds iemand voorzichtigheid van ons verlangt, omdat wij onze schatten zo kwistig en in het wilde weg zouden spreiden, en niet meer aandacht schenken aan goeden en verstandigen, of in het algemeen aan leidende figuren, dan aan het gewone volk (want het verwijt is niet zonder gewicht), dan zijn wij toch daarover niet vertoornd, maar verklaren liever met nadruk dat onze geheimenissen niet openlijk bekend worden gemaakt, zelfs al klinken ze het volk in vijf talen in de oren; enerzijds omdat, zoals wij weten, de dommen er niet door bewogen zullen worden, anderzijds omdat wij de waardigheid van hen, die voor ons in de broederschap aanvaardbaar zijn, niet afmeten naar hun nieuwsgierigheid, doch volgens regel en norm van hetgeen ons werd geopenbaard.

Ontelbare malen zouden onwaardigen een beroep op ons kunnen doen, ontelbare malen zouden zij zich kunnen aanbieden, maar God heeft aan onze oren bevolen, dat zij geen van hen zullen horen. En met zijn wolken heeft Hij ons zo omschanst, dat geen enkele vorm van geweld zijn dienaren kan aandoen. Daarom worden zij niet langer door menselijke ogen waargenomen, tenzij zij die van een adelaar te leen hebben ontvangen.

Overigens moest de Fama in ieders moedertaal worden uitgegeven, opdat de kennis daarvan niet onrechtmatig onthouden zou worden aan hen, die al zijn ze ook zeer weinig in de wetenschappen onderricht, God niet heeft willen uitsluiten van het geluk van deze Broederschap, die immers verschillende graden kent; zoals zij die de stad Damcar bewonen onder een geheel andere staatkundige orde leven, die duidelijk verschillend is van die van de overige Arabieren. Want daar in Damcar regeren alleen wijzen, die met toestemming van de koning andere wetten instellen; hiervan zullen wij ook in Europa een voorbeeld inleiden (dat wij, door vader Christiaan beschreven, in ons bezit hebben), zodra hetgeen vooraf moet gaan zal zijn geschied.

Onze bazuin zal dan in volle omvang weerklinken, met de onmiskenbare bedoeling: wanneer namelijk datgene wat enkelen thans fluisterend uitspreken en, als toekomstig zoveel zij kunnen in gesluierde taal verhullen, openlijk de aarde zal vervullen. Zoals ook de Paus na veel heimelijke hekelingen en schuchtere beschimpingen van vele vrome mensen tegen zijn tirannie, met groot geweld en felle heftigheid door Europa van zijn stoel geschoten en flink onder de voet gelopen zal worden; terwijl zijn algehele ondergang naar ónze tijd is verschoven, waarin hij ook de verscheurende kracht van de leeuwenklauwen zal ervaren en een nieuw leeuwengebrul aan zijn ezelsgebalk een einde zal maken; hetgeen, naar wij weten, reeds aan zeer veel geleerden in Europa duidelijk is geworden, zoals hun gedragingen en stille bijval getuigen.

6

Het zou de moeite waard zijn heel de tijd, die vanaf het jaar 1378, het geboortejaar van onze vader Christiaan, tot op heden is verlopen, aan een onderzoek te onderwerpen, na te gaan hoeveel hij zelf in de honderdzes jaren van zijn leven gezien heeft van de gewijzigde hemelboog, en hoeveel hij na zijn gelukzalige dood aan onze vaderen en aan ons te ervaren heeft nagelaten.

Doch de beknoptheid waaraan wij ons gebonden hebben, gebiedt ons deze dingen elders mee te delen. Voor hen, die onze vermanende woorden niet verachten, zal het voldoende zijn dat wij ze hebben aangeroerd, waardoor zij zich kunnen voorbereiden om tot een nauwere verbondenheid met ons te geraken. Voorzeker is hij, aan wie vergund is de grote karakters van God, die hij op het bestel van de wereld schrijft en door de wisseling van de openbaringsperiode steeds herhaalt, te schouwen, hun samenhang te verstaan, en zich op basis daarvan op te heffen, reeds en van de onzen, ook indien hij zich daarvan op dit ogenblik nog niet bewust is.

En zoals wij weten, dat zo iemand onze uitnodigingen niet zal geringschatten, zo bezweren wij hem onzerzijds dat hij door ons niet op een dwaalspoor gebracht zal worden. Wij beloven voorts dat de onbevangenheid en verwachting van niemand door ons belachelijk gemaakt zullen worden, die onder het zegel van de geheimhouding tot ons komt en kennis met ons verlangt te maken.

De onwaarachtiger en bedriegers echter, en hun, die andere dingen dan de waarheid begeren, verklaren wij met nadruk dat wij door hen niet in het verderf gestort kunnen worden. Dezulken staat voorwaar de ernstige bedreiging te wachten; namelijk dat dergelijke onheilige bedoelingen op hun eigen hoofden zullen terugvallen.

Aan ons zullen evenwel onze schatten onaangetast worden gelaten tot de leeuw zal opstaan, ze naar zijn recht voor zich zal opvorderen en tot zich nemen, en tot bestendiging van zijn rijk aanwenden.

7

Aldus moeten wij, o stervelingen, dit verklaren: dat God besloten heeft aan de wereld, die niet lang daarna zal ondergaan, de waarheid, het licht en de waardigheid, terug te geven, die Hij eertijds beval met Adam uit het Paradijs te vertrekken om de menselijke ellende te verzachten.

Daarom is het nodig dat nu wijken alle dwaling, duisternis en gebondenheid, welke geleidelijk, bij het vorderen van de omwenteling van de grote globe, in de wetenschappen, de werken en de regeringen zijn ingeslopen, waardoor ze voor het grootste deel verduisterd zijn.

Hierdoor is een oneindige verscheidenheid van meningen, vervalsingen en dwaalleringen ontstaan, die zelfs voor de wijste mensen de keuze moeilijk heeft gemaakt, doordat enerzijds de roem van de filosofen, anderzijds de waarheid van de ondervinding hen in verwarring brengt.

Indien al deze dingen, zoals wij vertrouwen, eenmaal uit de weg geruimd zullen zijn, zullen wij daarvoor een zichzelf-eeuwig-gelijkblijvend richtsnoer in de plaatst gesteld zien; dit weliswaar dankzij de werkers, doch het grote werk, in zijn volle omvang, zal men aan ons gezegende tijdsgewricht te danken hebben.

En evenals wij erkennen dat vele voortreffelijke geesten door hun overleggingen hunnerzijds veel tot de toekomstige hervorming hebben bijgedragen, matigen wij ons geenszins de roem aan dat ons alleen een zo geweldige taak ten deel zou vallen. Doch uit de geest van Christus, onze verlosser, getuigen wij dat eerder stenen zich zullen aanbieden, dan dat het zou ontbreken aan uitvoerders van zijn goddelijk raadsbesluit.

8

Met betrekking tot zijn wil echter heeft God reeds boden vooruitgezonden, sterren, die verschenen zijn in Serpentarius en Cygnus, om, als ware grote tekenen van zijn machtig raadsbesluit, ons te kunnen leren hoezeer Hij, wanneer maar alles door de menselijke scherpzinnigheid ontdekt is, samengevoegd zou zijn, dit aan zijn verborgen wetsstelling dienstbaar zou maken; het boek der natuur is dan ook voor aller ogen opengeslagen en onthuld, hoewel slechts weinigen het geheel kunnen lezen, laat staan begrijpen.

Evenals er in het menselijke hoofd twee organen zijn om te horen en twee om te zien, twee voor de reuk en een voor de spraak, en het tevergeefs zou zijn het spreken van de oren of het horen van de ogen te verlangen, zo zijn er tijden geweest die gezien, andere die gehoord, weer andere die geroken hebben.

Nu rest nog dat binnen korte tijd, die met rasse schreden nadert, ook de tong haar eer zal ontvangen, opdat ze hetgeen ze eens gezien, gehoord en geroken heeft, nu eindelijk zal uitspreken, nadat de wereld de roes van haar giftige, bedwelmende beker zal hebben uitgeslapen, en ze vroeg in de morgen de opgaande zon met geopend hart, ontbloot hoofd en ontschoeide voeten vrolijk en jubelend tegemoet zal gaan.

9

Op gelijke wijze als God karakters en zijn alfabet in de Heilige Schriften heeft verspreid, zo heeft Hij deze, bij het wonderwerk der Schepping, overduidelijk ingegrift in de hemelen, de aarde en de dieren, zodat, evenals de astronoom eclipsen voorziet, wij de verduisteringen der kerk en de duur ervan tevoren onderkennen.

Aan dergelijke lettertekens hebben wij geheel onze magie ontleend, en op basis daarvan ons een nieuwe taal opgebouwd, waarin zich tegelijkertijd het wezen der dingen laat uitdrukken. vandaar zou het niet verwonderlijk zijn, wanneer wij ons in de overige talen en in dit Latijn minder verfijnd uitdrukken. Van déze talen weten wij immers dat ze zeker niet naar die van Adam en Henoch rieken, doch door de Babylonische spraakverwarring ontwijd zijn.

10

Wij mogen allerminst onvermeld laten dat, zolang enige adelaarsvaren ons enigermate in de weg zitten, wij opwekken voor en boven alles volijverig en onafgebroken de Heilige Schriften te lezen. Wie daarin groot behagen schept moge weten onze Broederschap reeds zeer genaderd te zijn. Want dit is de kern van ons weten dat in dit zo grote wonderwerk der wereld er geen lettergreep is, die niet in ons geheugen wordt opgetekend.

Zo zijn ons het naast en ons het meest gelijk zij die het ene boek tot richtsnoer van hun leven, tot het hoogste van hun streven naar kennis, en tot de beknopte samenvatting van de ganse wereld maken; van dewelken wij niet verlangen dat zij over dit boek voortdurende de mond vol hebben, doch dat zij in de zin van alle tijden der wereld op verantwoorde wijze nader brengen.

Ook zijn wij niet gewoon de goddelijke wijsheidstaal te onteren, zoals – terwijl het aantal uitleggingen onbegrensd is – sommigen de mening van hun eigen groep staande houden, anderen, met de oude boosaardigheid, als-was-kneedbare schriftuitleggingen bespotten, omdat ze tegelijk aan theologen, filosofen, geneeskundigen en astrologen ten dienste staan.

Veeleer wensen wij te getuigen dat, van de oorsprong der wereld af, de mens geen groter, bewonderenswaardiger en heilzamer werk is geschonken dan dat der Heilige Boeken: gezegend is hij die ze bezit; gezegender is hij die ze leest; het meest gezegend is hij die ze grondig leert kennen; terwijl het meest aan God gelijk is, die ze begrijpt en dient.

11

Datgene wat wij verder, met afschuw voor de bedriegers, gezegd hebben tegen de transformatie der metalen en het suprême geneesmiddel der wereld, willen wij zo verstaan, dat wij zulk een buitengewoon geschenk van God zeker niet willen geringschatten. Doch waar dit geschenk niet onafgebroken de kennis der natuur met zich brengt, de wijsbegeerte echter deze kennis, alsook oneindig vele andere wonderen van de natuur onderwijst, ligt het voor de hand dat het leren kennen der wijsbegeerte bij ons op de voorgrond staat en wij de uitnemendste en scherpste geesten eerder tot het nauwkeurig bestuderen van de natuur uitnodigen, dan tot het kleuren der metalen.

Onverzadigbaar moet wel degene zijn voor wie armoede noch ziekte gevaar kan meebrengen: die als het ware boven mensen verheven is en macht heeft over wat anderen kwelt, teistert en foltert. Voorzeker keert zulk een mens opnieuw tot de dwaasheden der natuur terug, gaat bouwen, oorlogen voeren, wordt hoogmoedig, omdat hij meent genoeg goud te hebben en onuitputtelijke stromen zilver.

De opperste bestuurder heeft het echter geheel anders bedoeld: Hij, die aan de nederigen heerlijkheid bereid, de hoogmoedigen met duisternis slaat, tot de zwijgzamen zijn engelen doet spreken, maar de praatzieken in de eenzaamheid drijft; een straf van de Roomse bedrieger waardig, diepzinnige godslasteringen met volle, ja overlopende mond over Christus heeft uitgestort, en zelfs in het daglicht, waarin Europa zijn holen en onderaardse gangen ontdekt heeft, niet aflaat van zijn leugens, zodat des te meer blijkt dat hij de maat heeft vol gemaakt en waardig is voor de bijl.

Eens zal dan ook de dag komen, dat deze slang zal ophouden te sissen en zijn drievoudige kroon tot niets zal worden teruggebracht: hierover zullen wij openlijker spreken, wanneer wij samengekomen zijn.

12

Aan het einde van onze Confessio gekomen, wijzen wij er met grote nadruk op, dat als nietswaardig verworpen moeten worden zoal niet alle, dan toch de meeste geschriften der pseudo-alchemisten. Voor dezen is het een spel de heilige drievuldigheid voor futiliteiten te misbruiken, en een grap de mensen door zonderlinge figuren en raadsels te bedriegen, terwijl zij uit de nieuwsgierigheid der lichtgelovigen munt slaan.

Van dergelijke lieden heeft onze tijd zeer vele voortgebracht, waaronder een toneelspeler van het amfitheater (een man die vindingrijk genoeg is om de mensen wat op de mouw te spelden) wel een der voornaamsten is.

Dergelijke mensen mengt de vijand van het menselijk geluk onder het goede zaad, opdat men des te moeilijker vertrouwen zou stellen in de waarheid, omdat de waarheid eenvoudig is en onverhuld, terwijl de leugen zich hult in schone schijn en zich opsiert met flarden goddelijke en menselijke wijsheid.

Ontvlucht deze dingen, gij die wijs zijt, en neemt uw toevlucht tot ons, die niet uw goud afbedelen, maar u integendeel onmetelijke schatten aanbieden, die het niet, onder het verzinsel van een of andere tinctuur op uw goederen gemunt hebben, maar u deelgenoot willen maken van de onze; die u niet voor raadsels plaatsen, maar u uitnodigen tot een eenvoudige en duidelijke uiteenzetting van onze geheimenissen; die niet het verlangen hebben door u opgenomen of ontvangen te worden, maar u roepen tot onze meer dan koninklijke paleizen; waarbij wij (zo gij het nog niet mocht weten) niet door onze pronkzucht, doch door den Geest ons worden gedreven, zoals door het Testament van onze uitbenende Vader is bevolen, en de Eis van onze tijd het verplicht. 

13

Wat denkt gij nu, stervelingen, nadat gij gehoord hebt: dat wij werkelijk Christus verkondigen en de Paus verafschuwen. Dat wij de ware filosofie aanhangen, en een de- mens waardig leven leiden? En dat wij meerderen, en wel hen, aan wie vanuit God een zelfde licht als het onze tegemoet straalt, tot eendrachtige samenwerking met ons uitnodigen, en hen daartoe roepen, ja daarom smeken?

Meent ge dan niet, dat gij na onderzoek van uw gaven, en na het inzicht, die ge in de Heilige Schriften bezit, te hebben overdacht, en uit de overweging hoe onvolmaakt en tegenstrijdig alle kunsten zijn, nu eens eindelijk tezamen met ons over hun genezing moet gaan denken? Dat ge uw handen moet gaan aanbieden aan God, die het werk verricht, en u gaan wijden aan de eis van uw tijd?

De beloning hiervan zal zijn, dat alle goede dingen, die de natuur over alle delen der aarde verspreid heeft, tot een eenheid verenigd, bij u, als in een middelpunt van zon en maan, zullen worden samengebracht. Dan zult ge al wat het menselijke kenvermogen omsluiert en zijn werkzaamheid belet, alsmede alles wat uitmiddelpuntig is en niet met de cirkel samenvalt, uit de wereld kunnen bannen.

14

Gij echter, voor wie het voldoende is althans uw nieuwsgierigheid te bevredigen, of die door de glans van het goud wordt verlokt, dan wel die (om het sterker uit te drukken), ofschoon ge thans welgesteld zijt, nu, door een zo onverwachte toevloed van goederen u een genotvol, werkeloos, weelderig en pralerig leven kunt gaan veroorloven, wilt door uw luidruchtigheid onze gewijde stilte niet verstoren, maar bedenkt wel dat, ofschoon er een geneesmiddel is dat gelijkelijk alle ziekten verdrijft, God hen, die Hij door ziekten verontrust, tuchtigt en straft, toch niet deze mogelijkheid wil toelaten.

Evenzo worden wij, ofschoon wij de gehele wereld kunnen verrijken, onderrichten en van ontelbare kwalen bevrijden, toch aan niemand bekend, zo God dit niet goedkeurt. Het is zozeer onmogelijk dat iemand tegen de wil van God onze goederen deelachtig wordt, dan hij eerder bij zulk een zoeken zijn leven zal verliezen, dan dat hij het geluk zal smaken ze te vinden.

Fraternitatis R.C.

Bron: De Belijdenis der Rozenkruisers Broederschap door J. van Rijckenborgh, deel 2 van De Geheimen der Rozenkruisers Broederschap

BESTEL DE BELIJDENIS DER ROZENKRUISERS BROEDERSCHAP