spirituele tekst 1

Mysteriën van het Rozenkruis: De uitnodiging ontvangen
Spirituele tekst 1: De Alchemische Bruiloft, de eerste dag,
hoofdstuk 1 van Mysteriën en fakkeldragers van het Rozenkruis

 

Afbeelding: Johfra

Op een avond voor Pasen zat ik aan tafel en nadat ik mij, naar mijn gewoonte, met mijn Schepper in een nederig gebed onderhouden had en de vele grote mysteriën overdacht had, die de Vader van het Licht mij in zijn majesteit in overvloed had getoond, en, met mijn dierbaar paaslam, in mijn hart een ongezuurde, reine koek wilde bereiden, stak er plotseling zulk een ontzettende wind op dat ik niet anders dacht dan dat de berg, waarin mijn huisje uitgehouwen was, door dit grote geweld uit elkaar zou springen.

Aangezien ik echter hierdoor, en door soortgelijke streken van de duivel die mij menigmaal leed had berokkend, niet verrast was, vatte ik moed en volhardde in mijn meditatie, totdat iemand mij op de rug tikte, waarop ik niet bedacht was. Daarvan schrok ik dermate, dat ik nauwelijks durfde omkijken; maar ik bewaarde mijn opgewektheid, voor zover menselijke zwakheid dat in dergelijke omstandigheden toelaat.

Daar er echter herhaaldelijk aan mijn jas werd getrokken, keek ik om en zag toen een schitterende vrouwelijke gestalte staan, wier blauwe kleed, evenals de hemel, sierlijk met gouden sterren bezet was. In haar rechterhand droeg zij een bazuin van zuiver goud, waarin een naam gegraveerd was, die ik wel kon lezen, maar die mij op voorshand verboden werd bekend te maken. In haar linkerhand had zij een dikke bundel brieven, in allerlei talen, die zij, zoals ik achteraf vernam, naar vele landen moest brengen. Zij had ook vleugels, groot en schoon en met ogen bezaaid, waarmee zij zich kon verheffen en kon vliegen, sneller dan de adelaar.

Wellicht had ik nog meer aan haar kunnen opmerken, maar daar zij zo kort bij mij vertoefde en ik nog volkomen door schrik en verbazing bevangen was, kwam ik daar niet aan toe. Want zodra ik mij omgekeerd had, zocht zij tussen haar brieven en trok er tenslotte een klein briefje uit, dat zij met een diepe buiging op de tafel legde, waarna zij zonder een woord te zeggen verdween. Terwijl zij zich verhief, gaf zij echter zulk een krachtige stoot op haar mooie bazuin, dat het geluid door de gehele berg weergalmde en ik bijna een kwartier daarna mijn eigen woorden nog maar nauwelijks kon verstaan.

In zulk een onverwacht avontuur wist ik, armzalige mens, werkelijk niet wat mij te doen stond. Daarom viel ik op mijn knieën en bad mijn Schepper mij niets te doen wedervaren dat mijn eeuwig heil zou kunnen schaden. Hierna nam ik met angst en vrees het briefje ter hand. Het bleek zo zwaar te zijn dat het, als het van zuiver goud zou zijn geweest, nauwelijks zwaarder had kunnen zijn. Toen ik het aandachtig bekeek, ontdekte ik dat het gesloten was met een klein zegel, waarin heel fijntjes een kruis gegraveerd was, met het inschrift: In hoc signo vinces (In dit teken zult u overwinnen). Zodra ik dit teken gezien had, was ik volkomen gerustgesteld, omdat ik mij er bewust van was dat een dergelijk zegel de duivel niet aangenaam zou zijn, nog minder, dat deze er gebruik van zou maken. Daarom maakte ik het briefje voorzichtig open. Het bleek de volgende versregels te bevatten, die met gouden letters op een blauw veld geschreven waren: 

Dit is de dag,
voor wie ter koningsbruiloft komen mag. 

Zijt ge daartoe geboren, door God tot vreugd’ verkoren,
ge moogt de berg opgaan, alwaar drie tempels staan,
en daar het wonder gadeslaan. 

Blijf op het doel gericht! Bezie uzelf in ’t licht!
Zoudt ge u niet ijv’rig baden, de bruiloft zou u schaden.

Wee hem die talmt in zonden, hij wordt te licht bevonden. 

Daaronder stond: Sponsus et Sponsa. 

Toen ik deze brief gelezen had, meende ik te bezwijmen. De haren rezen mij te berge en het koude zweet brak mij aan alle kanten uit. Want ofschoon ik wel besefte dat dit de in het uitzicht gestelde bruiloft was, die mij zeven jaren geleden in een lijfelijk visioen was aangekondigd en waarop ik zo lang met groot verlangen had gewacht, en die ik tenslotte door ijverige berekening en herberekening van mijn planeetstanden juist had bevonden, had ik toch nooit voorzien dat er zulke zware en gevaarlijke voorwaarden aan zouden worden verbonden. Was ik tevoren van mening dat ik slechts ter bruiloft zou behoeven te verschijnen om er een welkome en gaarne geziene gast te zijn, nu werd ik verwezen naar de goddelijke voorzienigheid, van welke ik in dit geval lang niet zeker was.

Zo constateerde ik nu ook, hoe meer ik mijzelf onderzocht, dat er in mijn hoofd niets anders dan groot onverstand en blindheid ten opzichte van de verborgen dingen heerste. Ook, dat ik niet eens in staat was dat wat voor de hand lag en waarmee ik dagelijks te maken had, te begrijpen. Hoeveel te minder zou ik door geboorte voorbestemd zijn de geheimen der natuur te doorvorsen en te doorpeilen, nu de natuur naar mijn mening allerwegen een beter bruikbare discipel had kunnen vinden aan wie zij haar zo kostbare schat, ofschoon deze aan tijd en vergankelijkheid onderworpen was, zou kunnen toevertrouwen.

Ook ontdekte ik dat mijn lichaam, mijn ogenschijnlijk behoorlijke levenswandel en mijn broederlijke naastenliefde niet geheel gezuiverd en gereinigd waren. Ook bleek de prikkel van het vlees nog steeds in mij aanwezig, welke slechts gericht was op hoog aanzien en wereldse pracht en niet op het welzijn van mijn medemens, waardoor ik voortdurend bezig was te bedenken op welke wijze ik in korte tijd mijn eigenbelang zo goed mogelijk zou kunnen bevorderen, imposante gebouwen doen verrijzen, een onsterfelijke naam in de wereld verwerven, en dergelijke vleselijke gedachten meer. In het bijzonder echter verontrustten mij de duistere woorden aangaande de drie tempels, die ik, hoe ik ook nadacht, niet kon verklaren. Ik zou dit misschien ook nu nog niet gekund hebben, ware het mij niet op wonderbaarlijke wijze geopenbaard.

Aldus zwevend tussen hoop en vrees, mijzelf telkens weer onderzoekend, echter niets dan zwakheid en onvermogen vindend, zodat ik mijzelf op geen enkele wijze kon helpen en van de genoemde uitnodiging erg geschrokken was, nam ik tenslotte mijn toevlucht tot mijn vertrouwdste en veiligste weg en bad, alvorens mij ter ruste te begeven, ernstig en vurig dat mijn goede engel mij, naar goddelijke beschikking, zou mogen verschijnen om mij in mijn onzekerheid te onderrichten, zoals dit voorheen reeds vaker was geschied; hetgeen dan ook, God zij geloofd, tot mijn bestwil en tot welgemeende, ernstige vermaning van mijn naaste, geschiedde. 

GA NAAR DE BIJBEHORENDE BESCHOUWING 1

LEES MEER OVER MYSTERIËN EN FAKKELDRAGERS VAN HET ROZENKRUIS

BESTEL MYSTERIËN EN FAKKELDRAGERS VAN HET ROZENKRUIS