De waterproef en de vuurproef binnen mysteriescholen; innerlijke en uiterlijke religie

 

Twee grote beproevingen van een bijzondere soort keren steeds terug bij bepaalde mijlpalen op de weg van de mysteriën. Zij staan bekend als de waterproef en de vuurproef.

De waterproef heeft betrekking op de innerlijke zelfstandigheid van de mysterieleerling. De leer van de mysteriën wordt hem verklaard aan de hand van symbolen en tekens, die hij aanvankelijk met zijn op de zintuigen en de logica georiënteerde bewustzijn opneemt. Nu ligt het voor de hand dat hij de symbolen en tekens niet als verwijzingen naar de geestelijke wereld opvat, maar als een beschrijving van de geestelijke werkelijkheid zelf. Hij maakt de symbolen tot een leerhuis en dogma, waarin hij zich gerieflijk vestigt.

Want ook de mysterieleerling heeft, zoals elk mens, behoefte aan de geborgenheid van een instelling en een vaste leer. Dat is een gevolg van zijn verbondenheid met de zintuiglijke wereld. Ook heeft hij, gedreven door zijn heimwee naar een leven met het ware zelf, alle instellingen die hem tot dan toe tot nut en steun waren, verlaten – nu zoekt hij een nieuw onderdak in de organisatie en de leer van een mysterieschool.

Daardoor voegt hij aan de vele belemmeringen die tussen hem en het ware zelf staan, nog een volgende, zeer sterke belemmering toe. Als zijn innerlijk besef van een vrije wereld van de Geest niet sterk genoeg is, zal hij deze eerste grote drempelproef niet doorstaan en zal hij blijven staan aan de buitenzijde van de mysterieschool. Zijn ik-centraliteit wordt dan nog sterker in plaats van in de kracht van de Geest te verminderen.

In deze fase van zijn ontwikkeling moet de mysterieleerling leren, zonder hulp van buitenaf, alleen steun te verwachten van de krachten die vanuit het ware zelf zijn innerlijk binnenstromen. Daarom wordt deze beproeving soms de waterproef genoemd. Water geeft geen steun. De mysterieleerling staat voor de opgave, in dit water van de krachten van de Geest te zwemmen, zonder zich aan autoriteiten, dogma’s of instellingen vast te klampen.

Komt de mysterieleerling door deze eerste drempelproef heen, dan komt er een tweede, heel wat zwaardere op hem af. Deze heeft betrekking op zijn aanpassing, in zelfstandigheid, aan de wetmatigheden van de wereld van de Geest. De ordening van de Geest neemt langzamerhand vorm in hem aan, het ware zelf wordt bewust en werkzaam.

De mysterieleerling herkent in toenemende mate de wetten van de zintuiglijke werkelijkheid en de werkelijkheid van de demonen. Maar ongemerkt, door de trots op wat hij bereikt heeft, plaatst zijn ik-centraliteit zich weer op de voorgrond.

Met behulp van zijn nieuwe inzichten wil hij nu invloed gaan uitoefenen op de wereld van de zintuigen en het noodlot. Hij probeert deze wereld nu om te vormen tot een wereld die beantwoordt aan de wetten van de Geest, zoals hij die zich voorstelt.

De hang naar macht en bezit en de eerzucht laten zich op verfijnde wijze in hem gelden en hij treedt als meester, wonderdoener of magiër op in de zintuiglijke wereld – hij beschikt immers over een nieuwe vrijheid en nieuwe mogelijkheden.

Alleen wanneer de drang van de geestelijke wereld in hem zo sterk is, dat hij merkt op deze manier de Geest niet in zichzelf en in de wereld te verwerkelijken, alleen dan zal hij bereid zijn deze weg niet verder te volgen. Hij zal erachter komen dat hij alleen bestand is tegen deze beproeving, als hij zijn verborgen ik-centraliteit op dezelfde wijze prijsgeeft als hij voorheen zijn openlijke ik-centraliteit heeft prijsgegeven.

Deze tweede drempelproef op de mysterieweg heeft men van oudsher ook de vuurproef genoemd. Want nu komt het erop aan dat de mysterieleerling met de krachten van de Geest, met het vuur dus, zelfstandig leert werken, waarbij hij echter de ordening van de Geest, die steeds vastere vorm in hem aanneemt, niet in eigenzinnigheid mag verraden.

In veel gevallen zullen leerlingen de beide drempelproeven niet doorstaan. Ook is het mogelijk dat een hele groep leerlingen, of zelfs een hele mysterieschool, ze niet doorstaat. Er ontstaat dan – als resultaat van de niet doorstane eerste beproeving – een dogmatische instelling, die – als resultaat van de niet doorstane tweede beproeving – de wereld en de mens volgens bepaalde dogma’s tracht te veranderen of te beheersen, waarbij macht, eerzucht en bezitsdrang de pijlers van het systeem zijn.

En het is heel goed mogelijk dat dit uit volle overtuiging en met de beste bedoelingen gebeurt. De betrokkenen hebben niet gemerkt dat de ik-centraliteit tussen hen en de geestelijke wereld gekomen is en dat deze misbruik maakt van de geestelijke wereld en haar symbolen en krachten.

Op die manier zijn er in de loop van de geschiedenis altijd weer afsplitsingen of vervlakkingen van mysteriescholen ontstaan. Zo ontwikkelden zich uit mysteriescholen dogmatische instellingen, die met onbegrip en vijandschap tegenover de weg van de mysteriën stonden.

In principe zijn er twee verhoudingen mogelijk tussen mysteriescholen en de religie als instituut, die we in de loop van de wereldgeschiedenis dan ook steeds weer tegenkomen.

In de eerste plaats is er de harmonische samenwerking. De uiterlijke religie ziet zichzelf als voorbereiding op de weg van de mysteriën en wordt door de mysteriescholen als zodanig ondersteund of zelfs in het leven geroepen. De mysteriescholen zijn dan instellingen, die mensen met het verlangen hun ware zelf bewust en werkzaam te laten worden, verder helpen op de weg naar deze bewustwording.

Er zijn tijden en culturen geweest, waarin mysteriescholen de hele maatschappij zo organiseerden dat allen die de weg van de mysteriën nog niet konden of wilden gaan, tenminste op de hoogte waren van het bestaan en de onafwendbaarheid van deze weg.

Die mysterieweg werd in beelden en gelijkenissen voor hen geplaatst, als uiterlijke religie. En als iemand die nog buiten de mysterieschool was, besloot om deze weg te gaan, was het voor hem mogelijk deel te krijgen aan de innerlijke religie van de mysterieschool.

De uiterlijke religie liet allen die rijp geworden waren voor de innerlijke weg, zonder tegenspraak gaan. Want het was alle betrokkenen duidelijk dat de mens pas aan zijn bestemming beantwoordt, als hij de weg van de mysteriën gaat.

Een dergelijke verhouding schijnt in het begin van de Chinese en Egyptische rijken te hebben bestaan. Tegenwoordig bestaat deze blijkbaar in het hindoeïsme en het boeddhisme, waarin veel religieuze groeperingen met heel verschillende doelstellingen naast elkaar bestaan en waarin algemeen het bewustzijn verbreid is dat de weg die men gaat in een instelling van innerlijke religie, een mysterieschool, pas leidt tot het eigenlijke doel van de mens.

De tweede soort verhouding tussen uiterlijke en innerlijke religie is die waarbij de uiterlijke vijandig staat tegenover de innerlijke en zich van haar afschermt, haar zelfs bestrijdt. Een dergelijke verhouding ontstaat steeds wanneer een groep mysterieleerlingen of een hele mysterieschool de drempelproeven van de mysterieweg niet doorstaat, zodat uit de gemeenschap, die oorspronkelijk gericht was op de bewustwording van het ware zelf, een dogmatisch instituut ontstaat.

De functie van een werkelijke mysterieschool is dat zij voor haar leerlingen de verbinding tussen de wereld van de geest en die van het zintuiglijk bewustzijn, dwars door de wereld van de demonen, de doden en het noodlot heen, herstelt.

Bron: ‘Mysteriescholen’ van Konrad Dietzfelbinger

4 gedachten over “De waterproef en de vuurproef binnen mysteriescholen; innerlijke en uiterlijke religie

  1. Chris van Hoorn

    Een woord van dank voor deze onthulling. Hoe zou het ook anders kunnen ?

  2. Carla

    Een mooie procesbeschrijving van de zoektocht rondom de stem van het hart dat samenvalt met innerlijk waarnemen en het gevaar van overschatting.

Reacties zijn gesloten.