Alchemie, Rozenkruis en Die Zauberflöte zijn thema’s die verwant zijn. Vaak worden slechts twee thema’s gecombineerd. Tjeu van den Berk brengt ze alle drie met elkaar in verband. Maarten Meström laat zien dat Mozart ons inspireren kan om geloof in het goede en het hogere met kunst en rede te combineren. Maarten Zweers stelt dat eens de wijsheid, voor iedereen toegankelijk, zal terugkeren, op het moment dat er een eind zal komen aan de Europese cultuur. Hieronder volgt de integrale tekst van de laatste voordracht op het Zauberflöte-symposion, die verzorgd is door Gerard Olsthoorn.
Die Zauberflöte is rijk aan mededelingen omtrent een gnostiek-innerlijke ontwikkeling. De opera voert ons mee door de verschillende stadia van deze ontwikkeling, culminerend in het doorbrekende Licht dat vrijmaakt van alle aardse beperking en gebondenheid. Dan zijn we werkelijk ‘mens’ geworden: het woord mens komt van Manas, ofwel de denkende, de mens waarin het Mercuriusbewustzijn zich toont.
Wanneer we Die Zauberflöte zien als een inwijdingsverhaal of inwijdingsweg, deze betekenis eraan verbinden, dan lijkt het ons goed eerst op de vraag in te gaan wàt inwijding betekent. Wat willen we eronder verstaan en waarin wordt de mens dan ingewijd?
Die Zauberflöte handelt over de mens in wie de machten van goed en kwaad strijd leveren, en in wie het Licht tenslotte zegeviert over de macht van de duisternis. Een klassiek thema! Het is wel het oudste thema dat het menselijke leven kent: de strijd tussen licht en duisternis, tussen leven en dood, tussen liefde en boosaardigheid. Wanneer we het begrip inwijding hiermee in verband brengen, betekent het: ingeleid worden in de wereld van het Licht, niet eerder dan nadat de macht van het kwaad is overwonnen en zijn prikkel heeft verloren.
Wij mensen hoeven niet te worden ingewijd in de wereld waarin goed en kwaad elkaar bestrijden. We kennen deze strijd, wijzelf vormen dagelijks het strijdperk voor deze krachten, en deze strijd benauwt ons soms zeer, en vaak ook niet, we zijn eraan gewend geraakt, we doen mee, we zijn strijdperk én deelnemers. Soms winnen we, vaker verliezen we, en we blijven op een of andere manier zoeken naar een oplossing van die vermoeienis. We doen dat langs politieke weg, we zoeken oplossingen via de wetenschappen, cultuur, of religie, of ook, wat meer en meer het geval lijkt te zijn, via therapieën, langs mystieke of occulte weg.
We zullen onze aandacht dan ook moeten richten op iets wat buiten het gebied ligt van het ons zo bekende lied van licht en duisternis, van goed en kwaad. Een gebied dat we niet kennen en dat men niet kan binnengaan dan nadat men zich heeft ontledigd, dat wil zeggen zich heeft vrijgemaakt van àlle opvattingen, begrippen, methoden en bewegingen die de strijd tussen de tegenstellingen – het ons bekende wereldbeeld – in stand en gaande houden. Pas dan opent zich de mogelijkheid om tot een objectief begrip en daardoor mogelijk tot een juiste en bevrijdende handeling te komen. Een handeling die dus niet van tevoren bedacht, geprogrammeerd kan zijn!
Inwijding houdt ons inziens in: binnengevoerd worden in een absolute wereldorde, een realiteit waar het hermetische axioma: zo boven, zo beneden op van toepassing is; het zo binnen, zo buiten; het zo het vrouwelijke, zo het mannelijke, kortom waar een absolute éénheid heerst van de tegengestelden. Waar de tegenstellingen in een volmaakte relatie of verband staan, noem het ‘verbond’. Dat de óns bekende mens ingewijd zou worden is in deze optiek dus een onmogelijkheid, want wij zijn tot in onze laatste vezel het resultaat van de strijd tussen de tegenstellingen. Daarom wordt dan ook gesproken van de gespleten, de in-zichzelf verdeelde mens.
Inwijding heeft daarom – in de visie van de hermetisch-gnostieke wijsbegeerte – betrekking op de openbaring in de mens van een volkomen nieuw universum, waarbij het oude, de oude mens, de eerste Adam, ondergegaan, gestorven is en niet meer zal opstaan. Het proces, als we het zo mogen noemen, dat tot deze ondergang èn opstanding leidt, wordt ‘inwijding’ genoemd. Daarbij komen geen ingewikkelde technieken, methoden, houdingen of oefeningen te pas. Wel moet opgemerkt worden dat inwijding in deze zin, of het pad van inwijding, steeds binnen scholen of mysteriescholen werd en wordt onderwezen en gegaan.
De verschillende figuren die deel uit maken van Die Zauberflöte willen we zien als aanduidingen van krachten en werkzaamheden die actief worden in de mens die zoekt en streeft naar een hoger plan van leven dan het zichzelf-in-standhoudende leven, het leven dat zich kenmerkt door een fundamentele disharmonie, door de strijd der tegenstellingen, of ook door de wetmatige afwisseling der tegengestelden. Leven-dood, goed-kwaad enz.
De figuren in Die Zauberflöte verbeelden dan de verschillende markante aspecten die procesmatig in een mens werkzaam worden wanneer hij zich bewust wordt waarom hij leeft. Het is leerzaam en ook inspirerend waneer we die verschillende aspecten leren onderscheiden die in Die Zauberflöte gestalte hebben gekregen; in dit, wat we zouden kunnen aanduiden, moderne mythische spel. Hoe vaak immers wordt de mens bewogen door factoren die hij zelf niet of nauwelijks kan onderscheiden. Dat was dan ook de reden waarom boven een inwijdingstempel als in Delphi stond gebeiteld: mens ken uzelf.
Er is door verschillende auteurs een uitvoerige analyse gemaakt van de muzikale structuur van de opera en daaruit blijkt dat het geheel niet zomaar samengesteld werd uit een inspiratie of opwelling, maar dat de bedoeling van de opera, namelijk het weergeven van een inwijdingsweg, op muzikale wijze werd gerealiseerd. Dat blijkt onder andere uit de maatverdelingen, de verhoudingen, de ritmiek, de toonaarden, de klankkleur en de numerieke sleutel die werden gehanteerd. Er is daarover geen zekerheid, maar ook als we dáárvan uitgaan moeten we toch constateren dat de muziek één golf van een machtige inspiratie was.
Het verhaal kan dus worden getypeerd als een ‘mythisch spel’, of als een modern sprookje. In archetypische beelden, d.w.z. in beelden- en klankenreeksen die samenvatten en verwijzen naar wat in samenhang moet worden gezien, wordt ons iets overgedragen wat eigenlijk onuitsprekelijk is, namelijk de triomf van het Licht, wat verbeeld wordt door een oprijzende Zon.
De mythische beelden appelleren aan wat verborgen, als een dieper weten, als een sluimerende aanwezigheid in vele mensen verzonken ligt. Dat zal de reden zijn, ook al wordt dat veelal ontkend, dat Die Zauberflöte zulk een grote aantrekkingskracht blijft uitoefenen op velen. Het zal ook de reden zijn dat mensen die een zekere grens hebben bereikt binnen de bestaande cultuur, dikwijls als hoogste bereiken zich richten tot de muziek van Mozart en die zien als de bedding van een betere en subliemere wereld. Ik denk hier bijvoorbeeld aan een redevoering van de absurdistische schrijver Eugène Ionesco die hij hield voor de Unesco en aan de mooie film die Ingmar Bergman maakte van de opera.
Het is bekend dat Mozart de kringen van vrijmetselaars bezocht en de heer Tjeu van den Berk geeft in zijn diepgravende onderzoekingen aan dat de rozenkruisers een doorslaggevende rol hebben gespeeld in deze kringen. Mozart en de schrijver van het scenario, Schikaneder, waren bekend met de Egyptische inwijdingsmysteriën, d. w. z. met de hermetische wijsbegeerte, als ook met de geschriften van de klassieke rozenkruisers, de Fama Fraternitatis en de Alchemische bruiloft van Christiaan Rozenkruis.
De verschillende figuren in de opera toegelicht
In het stuk verbeeldt Tamino de door ervaring gelouterde mens (hij heeft al zijn pijlen verschoten), een prins, een koningszoon, wat duidt op z’n koninklijke roeping. In de sfeer van mythen en vertellingen is hij te vergelijken met Parzival, de reine dwaas, die een lange weg gaat, door loutering tot wijsheid. Tamino is op de vlucht, hij is verbannen, hij verkeert in nood, en in die nood waakt hij op uit de bewusteloosheid, de onmacht waarin hij geraakte bij de ontmoeting met de slang (de slaaptoestand, of ‘onbewustheid ten aanzien van zijn wezenlijke roeping) en komt hij tot bewustzijn.
Tamino komt terecht in het gebied van de Koningin van de Nacht, het nadir van stoffelijkheid – het gebied van het ziele-onbewuste, dat wordt beheerst door het reptiel, de sissende slang, symbool van ongoddelijk aangewende en niet beheerste scheppingskracht. De ziel wordt beheerst door begeerte en drift. De Koningin van de Nacht – de ‘sterrenvlammende koningin’ (het aurische wezen) – is de ‘maangodin’, dat is het astrale, de begeertesfeer waarin de rede gevangen ligt. Deze sfeer correspondeert met het droombewustzijn. De Koningin van de Nacht werd in haar zuivere vorm Isis – Sofia, dat is Liefde-wijsheid, genoemd, maar door de val van de mens is zij verzondigd. De maangodin is de godin van de vruchtbaarheid, de mens werd eruit geboren. In het astrale woekert het kwaad dat in de schrijn van het hart tracht in te breken.
Pamina is de dochter van de Koningin van de Nacht èn van Sarastro, de in de mens verzonken liggende wijsheid. Tamino, het dynamische mannelijke element in de mens, de wil, heeft de opdracht om Pamina, de oorspronkelijke ziel, met behulp van het wijsheidsbeginsel (of de Broederschap, Sarastro, het zonneprincipe) te redden en te bevrijden uit de greep van het kwade. De namen Tamino en Pamina stammen uit Egypte: man en vrouw gewijd aan de God Min.
Papageno herinnert ons aan het woord papagaai – hij die alles herhaalt zonder zich vragen te stellen, hij die niet anders leeft dan alleen door het natuurlijke leven voort te zetten en te herhalen. Sarastro roept de naam Zoroaster – Zarathoestra, de Perzische ingewijde – op. En Monostatos is hij die op een been gaat – die niet evolueert. Tamino en Papageno gaan samen een weg van beproeving en inwijding en vinden op zeker moment Pamina, zoals de prins de prinses vindt in de sproken.
De zoekers naar de Waarheid dringen door in het chaotische land van tegenstellingen, strijd en nederlaag, het land waarin iedere harmonie fundamenteel ontbreekt. Het is het gebied dat toebehoort aan de Koningin van de Nacht. Tamino is zonder wapens en wordt aangevallen door een reusachtige slang, symbool van het dominerende en animale bewustzijnscentrum in de mens (milt-leversysteeem), dat blind en zeer vitaal is en waartegen wij machteloos zijn. Tamino roept om hulp: hij voelt zich machteloos. De serieuze zoeker moet deze hindernis zien voorbij te komen om toegang te kunnen hebben tot ‘De serieuze zoeker moet deze hindernis zien voorbij te komen om toegang te kunnen hebben tot de mysteriën. De slang van de gewoonte, van het blinde instinct dat louter bevrediging der zinnen zoekt, achtervolgt de mens die tracht door te breken tot de Waarheid.
Dan verschijnen de helpsters van de Koningin van de Nacht, drie gesluierde boodschapsters. De mens die aan de grens van het dialectische leven staat, wordt nu door de Koningin van de Nacht (het aurische wezen of hogere zelf) benaderd in deze vorm. Hart, hoofd en handen: denken, gevoelen en willen, zijn gesluierd: want zij behoren tot de dialectische natuur, en zijn niet in staat de Waarheid waar te nemen. Zij redden Tamino van de slang (het zichzelf handhavende natuurinstinct) en moeten hem tot de grens van het natuurbereiken voeren! Na de slang te hebben verslagen trachten zij Tamino te verleiden.
Het denken voert dikwijls weg van de waarheid die wordt gezocht, en de mens verwart die waarheid dan met aangeleerde, intellectuele kennis; het gevoel voert de mens tot natuurreligie of mysticisme en het willen verleidt de mens tot macht met al zijn excessen. Het gevaar is echter geweken en Tamino wordt wakker door het gebabbel van Papageno – het natuurlijke aspect van ons wezen. (een noodzaak!) Maar de mens is meer dan dat: hij is de bewoner van een microkosmos, waarin, in het centrum, in de latente goddelijke ziel, het plan Gods ligt verborgen (Pamina).
Maar ook is daar het astrale zelf, het Ego dat vele levens overspant (karma) en het gehele gevoelswezen van de mens beheerst: het is Monostatos, de moor. Deze moor, ‘het zwarte’, dat wil zeggen de dialectiek in haar verstrengeling van goed en kwaad, waaruit het ik-centrale is geworden, wil Pamina hebben, beheersen en bezitten. Het ego graait immers altijd alles naar zich toe, het kan niet anders. En gezien de lange cultuur van het ego, versluiert ook de sluwe Monostatos zijn ware bedoelingen, zijn lage oogmerken.
Aldus heeft hij Pamina overtuigd dat zij gevangene van Sarastro zou zijn. Maar Pamina, de latente, nog slapende goddelijke ziel, behoort aan het rijk des Lichts, het koninkrijk van Sarastro, en is daarvan zeker geen gevangene. Pamina ontdekt het bedrog van Monostatos en werpt zich aan het einde van de 1e acte aan de voeten van Sarastro. Ze voelt zich schuldig dat ze Zijn rijk verliet, maar verdedigt zich door te zeggen dat de Moor haar zijn liefde op wilde leggen en dat zij daarom van Sarastro wegvluchtte. De Koningin van de Nacht weet dat ook. Haar versie die zij aan Tamino meedeelt – de zogenaamde ontvoering van Pamina door Sarastro – klinkt vals. De buitensporigheid en haar haat klinken door in haar coloratuurrecital, hard, ongenaakbaar, kil en koud. Maar zij heeft begrepen dat Tamino verliefd is geworden op haar dochter en zij spoort hem aan tot een zoektocht waarbij zij hoopt dat haar dochter naar haar terug zal keren.
De wereld zal altijd trachten de zich openbarende liefdekracht in de mens voor haar eigen doeleinden te benutten, door de mens aan te sporen zich te verliezen in zijn dialectische idealiteit. Papageno wordt nu bevrijd door de drie meisjes en krijgt een slot op zijn mond: de natuurgeboren mens moet leren te zwijgen en waarachtig te zijn: hij mag niet meer liegen: de voorbereidingen voor de inwijdingsweg zijn getroffen. Samen gaan zij, Tamino en Papageno, op weg, onverbrekelijk verbonden. Het lied dat zij zingen toont dit. Elk van hen ontvangt een instrument: een fluit en een klokkenspel. De ‘tover’fluit stelt Tamino in staat goddelijke hulp te ontvangen, want, zo blijkt later, deze fluit werd vervaardigd door de vader van Pamina. Pamina is de goddelijke vonk, gevangene van de persoonlijkheid, die, tot haar ontmoeting met Sarastro, gelooft dat zij slechts een dochter van de Koningin van de Nacht is, dus tot de gevallen natuur behoort.
Tamino zal vier keer zijn toverfluit gebruiken:
- eerst om Pamina te roepen, maar hij krijgt geen antwoord. De leerling op het pad van inwijding kan op basis van zijn wil niet tot de wereld van het ‘verborgene’, van de mysteriën doordringen;
- vervolgens om uitdrukking te geven aan zijn vreugde en zich rekenschap te geven van het feit dat het geluid van deze fluit de ‘wilde mens’ behaagt (dikwijls in beeld gebracht door wilde dieren). Hier wordt gezinspeeld op de macht van de goddelijke Adem op de massa, de animale mens, de mens die gevoelig wordt voor iets anders dan de dingen van het gewone natuurlijke leven;
- vervolgens, na de aanvang van zijn inwijdingsweg, terwijl hij opnieuw Pamina roept. Zij komt tot hem, maar hij nog moet zwijgen terwijl hij haar ziet;
- ten slotte zal hij zijn fluit gebruiken om de hellewereld te kunnen passeren.
Papageno krijgt een klokkenspel en steeds wanneer hij erop speelt is dat om een probleem op te lossen, een probleem verbonden met de (aardse) persoonlijkheid van de zoeker, die hij symboliseert, ten eerste om Monostatos handelbaar te maken en aan zijn woede te kunnen ontsnappen, dus zijn wil op te leggen aan het astrale zelf dat, zijn nederlaag reeds voorvoelende, Pamina en Papageno wil straffen; ten tweede om zijn Papagena te roepen, zijn vrouwelijke tegenhanger. Zo zijn zij beiden, de hogere, edele zoeker naar waarheid én de aardse persoonlijkheid in de zoeker, klaar voor de initiatiereis. Tamino draagt in zijn hart de vlam van de ware liefde die hem voortstuwt en drijft; het verlangen zijn goddelijke roeping te vervullen.
De sleutel tot deze nieuwe situatie kunnen we als volgt zien: de eerste fundamentele inwijding plaatst de kandidaat voor het lichtende goddelijke plan met betrekking tot hem als mens (fase aan het begin van de Zauberflöte geschetst in de omzwervingen van Tamino, de episode van de slang en de ontmoeting met Papageno). De tweede fundamentele inwijding plaatst hem voor de opdracht en ook de mogelijkheid het proces van regeneratie te volbrengen (Tamino ontvangt van de Koningin ‘van de Nacht en van haar drie helpsters zijn opdracht: Pamina bevrijden). Maar ook ontvangt hij het instrument van zijn vernieuwde binding met het goddelijke, de magische toverfluit, gemaakt uit zonnekracht. De grote reis voor Tamino en Papageno vangt nu aan, geleid door de nieuwe krachten die hen bezielen.
De opera toont ons nu Pamina die is ontsnapt aan de begeerte van Monostatos, die haar voor zichzelf zoekt te bezitten, waarbij hij de naam van Sarastro aanroept. Zij vlucht in een palmenwoud. In de mysterietaal duidt dit op het geestveld dat zich ontsluit voor de opgestane geestziel. In vroeg-christelijke teksten onderwijst Jezus zijn discipelen in de mysteriën in een palmenwoud. De onverwachte ontmoeting van Pamina met Papageno maakt het Papageno mogelijk Pamina voor te bereiden op de komst van prins Tamino die haar zal komen bevrijden. Het is de natuurziel (het bloed, de interne secretie, het zenuwfluïde, het slangenvuur en het bewustzijn), dus de natuurzijde van de persoonlijkheid (Papageno) die de nieuwe krachten die het proces van de wedergeboorte van de geest-ziel besturen, moet doorvoeren in het gehele systeem van de persoonlijkheid. Daarom wordt de natuurzijde van de persoonlijkheid zich als eerste bewust van de mogelijkheid van wedergeboorte die in ieder mens latent aanwezig is.
Het verhaal toont ons vervolgens Tamino, begeleid door de drie kinderen (nieuw geboren krachten), waarvan wij de symbolische betekenis bespraken. Aan Tamino wordt nu geraden te betrachten: “vastbeslotenheid, standvastigheid en de stilte te bewaren”. De leerling die de weg der mysteriën gaat wordt aangespoord met de woorden: “wees een mens en je zult als mens overwinnen”. De weg van inwijding kan niet anders dan beginnen met zelfkennis. Denk aan de woorden op de tempel te Delphi: “Mens, kent u zelf en u zult het universum en de goden kennen”.
In dat proces is men alleen. Nu moet een beslissing worden genomen. Welke tempel te kiezen?, ‘In dat proces is men alleen. Nu moet een beslissing worden genomen. Welke tempel te kiezen?, vraagt Tamino zich af. De tempel van de natuur of die van de rede, of beter die van de wijsheid? Maar voor hem is er maar één weg mogelijk: die van het hart, en de priester aan de ingang van de poort die hem vraagt “wat hij zoekt in dit gewijde oord” antwoordt hij: “de liefde en de deugd”. Hij zegt niet “Pamina!” Voor de niet gewaarschuwde toeschouwer ontspoort hier het verhaal van de opera. Comfortabel werden we meegevoerd in een liefdesgeschiedenis en dan verandert plotseling de toon van het verhaal, ook de muziek verandert van toon, wordt plechtig.
Door het voorgaande werd het ons wellicht mogelijk Tamino die het hogere, het edelste van de zoeker naar de Waarheid verbeeldt, op zijn mysterieweg te volgen. In de dialoog tussen Tamino en een priester (de spreker) op de drempel van de Tempel der wijsheid, wordt hem een deel van de waarheid onthuld: “Ja, Sarastro heerst in de ‘wereld van de geest, nee, Sarastro heeft Pamina niet geroofd. Ja, de Koningin van de Nacht heeft Tamino bedrogen en misleid.” Waarom dat alles? Dat kan niet worden onthuld aan hem die niet heeft getoond er waardig voor te zijn! Wanhoop voor de zoeker naar waarheid, voor Tamino, die geen enkele verzekering ontvangt op zijn zoektocht! Hij zingt dan ook: “Wanneer zal deze eeuwige nacht ophouden? Wanneer zullen mijn ogen het Licht zien?” “O ew’ge Nacht, wann wirst du schwinden. Wann wird das Licht mein Auge finden” en het antwoord is: “Bald, bald, Jüngling, oder nie!”
Hier wordt evenmin de naam van Pamina genoemd, maar men beroept zich op de kracht die zij vertegenwoordigt. Nu is de kandidaat ingeleid in de wereld van het ‘verborgene’, van de geest-ziel. Pamina, de geest-ziel, is alleen maar onttrokken aan het plan van de natuur om beschermd te zijn, en te wachten om verlost te worden door de liefde van een persoonlijkheid die haar zoekt en die zich aan haar wil wijden. En de zoeker die aldus de goddelijke hulp oproept, ontvangt een antwoord.
Tamino speelt op zijn magische fluit en het is Pamina die hem zoekt, steeds begeleid door Papageno. Maar… zonder rekening te houden met de tegenstander die er ook is in de mens, namelijk Monostatos, hij die iedere verandering tracht te weerstaan, die zich van de beide vluchtelingen meester maakt, maar daarin plotseling wordt tegengewerkt. Want hij wordt onschadelijk gemaakt door het klokkenspel van Papageno dat, zoals de dialoog het aangeeft, de harmonie symboliseert.
Nu komt Sarastro binnen in een plechtige stoet. Het is zijn eerste verschijnen. Hij verontschuldigt niet alleen de vlucht van Pamina, maar hij zegt nu ook dat het opzettelijk en voor haar bestwil is, dat hij haar ver van haar moeder weghoudt. Tamino, door Monostatos begeleid, bevindt zich voor de eerste keer in aanwezigheid van Pamina. Er is een directe wederzijdse herkenning en een eerste band tussen hen wordt gelegd. Met andere woorden: hier ligt het moment van de eerste verbinding tussen twee bewustzijnscentra: – dat van het hoofd: tot nu toe was het zoeken van Tamino feitelijk nog theoretisch – en dat van het hart, zetel van de geest-ziel in wording. De tijd van beproevingen vangt nu aan en Sarastro beveelt het hoofd van Tamino en Papageno te bedekken en ze naar de Tempel te leiden. – Einde van de eerste acte.
Het decor van de tweede acte van de Zauberflöte toont een palmenwoud: wij bevinden ons aan de buitenzijde van het opstandingsveld van de geest-ziel. In de christelijk-esoterische traditie symboliseren bladerrijke bomen steeds de gebieden van eeuwige gelukzaligheid. Hier zijn de palmen van goud, om te benadrukken dat dit de gebieden van de universele Geest zijn. Achttien zetels zijn toebereid, elk geplaatst op een piramide en een hoorn. Het getal achttien vinden wij terug omdat het later zal verwijzen naar de graad van broeder CRC in de hoge graden van de vrijmetselarij. Het is eveneens 1+8=9, het getal van de mens: de drie drievoudig vernieuwde centra!
Op dit moment bevinden we ons in het hart van het mysterie dat hier zal plaatsvinden. De handeling begint met de plechtige zang van de priesters, de dienaren van Isis en Osiris, waarover wij al hebben gesproken. Nu volgt een overleg tussen de gewijde priesterschare en Sarastro die de mysteriën kent die de sleutel van de opera vormen: Tamino zal, als hij de inwijdingsbeproevingen doorstaat, met Pamina worden verenigd en beiden zullen heersen en de Tempel van wijsheid beschermen.
Hier wordt het sublieme doel onthuld dat door God aan elke mens wordt toegewezen: in zichzelf het alchemisch huwelijk verwezenlijken, de persoonlijkheid volkomen wijden aan de vereniging van ziel en geest, gesymboliseerd in het eeuwige verbond tussen man en vrouw, en daarmee deel hebben aan de wijsheid die voortkomt uit de Heilige Geest.
Tamino, waardig bevonden voor inwijding, zal nu grote gevaren lopen. De kandidaat op het pad zal hoofd, hart en bekken, zetel van het onderbewuste en van de wil, dienen te reinigen, hetgeen niet zonder risico’s is. Eerst het hoofd, en daarom wordt Tamino op symbolische wijze alleen gelaten (echter met Papageno) in een duisternis die hem moet herinneren aan de nacht van onwetendheid waarin hij zich nog bevindt. Een discussie van Papageno is belangrijk: “Het is toch vreemd, elk keer dat deze Heren ons verlaten, moet men de ogen wijd open sperren, anders zie je niets!” Je kunt dit als een zinspeling zien op de belangrijke rol (dit is niet de enige) van de mysterieschool, die hier door het college van priesters wordt vertegenwoordigd als het lichaam van onderricht.
‘Verbonden te zijn met een spirituele bron staat hier gelijk aan de idee de werkzame kracht van het Licht te ervaren en te ondergaan. Maar in deze eerste herkenning van de mysteriën zijn de verleidingen talrijk. Zij worden gesymboliseerd door de drie dames die proberen Tamino en Papageno te verleiden en van hun taak af te leiden, weg te voeren. Maar zij slagen niet en worden verjaagd door de priesters.
Intussen tracht de macht van het aurische wezen, Monostatos, om Pamina (bloem of roos, geplant in een haar vreemde bodem ofwel de goddelijk vonk die tot het koninkrijk van het verborgene behoort en is geïncarneerd in deze gevallen wereld) om te kopen. Dit wordt verhinderd door de Koningin van de Nacht, die erop aanstuurt om “de zon met de zevenvoudige stralenkrans terug te krijgen”, waarvan Sarastro de bewaker is sinds de dood van de vader van Pamina. De Koningin brandt van verlangen om de heilige Zevengeest eveneens te bezitten. En het is waar dat de wereld brandt van verlangen naar natuurlijke perfectie, dorst naar het ideale. De universele leer verkondigt nochtans voortdurend die onmogelijkheid. Het ‘hier-beneden’ is de wereld van de dualiteit, van tegenstellingen, van warmte en kou, van natuurlijke liefde en haat, van goed en kwaad (“Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld”). Onze wereld is en zal altijd vreemd blijven aan de wereld van de Geest.
De Koningin van de Nacht weet dit en juist dat zet haar aan en inspireert haar tot wraak. Zij beveelt Pamina om Sarastro te doden en van hem de beroemde zonnekrans te stelen met de vreemde vermogens die zij begeert. Maar dat is net zo onmogelijk voor Pamina als een – eveneens afschuwelijke – moord te begaan. Want zij is van het koninkrijk waar de heilige Zevengeest heerst. Vandaar haar wanhoop. Want zij hoopte op alles, op Tamino, het hogere zelf dat zich eraan moest wijden haar de kracht van de ‘reconstructio’ te hergeven. Haar wanhoop wordt door Monostatos misbruikt die zich op zijn beurt overgeeft aan chantage en dreigt haar over te geven aan Sarastro. Maar deze, als trouwe dienaar van de Broederschap, waakt over haar. Hij heeft alles begrepen en verjaagt Monostatos. Hij openbaart Pamina wat de broederschap voor haar en Tamino heeft bestemd: de alchemische bruiloft van lichaam en Geest.
Dan wordt Tamino, die steeds door Papageno wordt vergezeld, binnengevoerd in de tweede beproeving: die van de stilte. Na de reiniging van het mentale, het denken, presenteert zich nu aan de kandidaat in de mysteriën de fase van inwijding die de reiniging van het hart betreft. Niets van het licht der mysteriën zal ons kunnen doordringen, als de bewogenheid van onze zintuigen en onze egocentrische verlangens de persoonlijkheid nog beheersen Een geestelijke weg wordt met behulp van de gehele persoonlijkheid gegaan. Zoals het Evangelie het zegt: “Jezus, de zoon van God is vlees geworden (in ons, wanneer wij dit mogelijk maken) om ons te redden”, dat wil zeggen: het de microkosmos mogelijk te maken terug te keren naar het koninkrijk van zijn schepper.
Het tot rust brengen van het emotionele lichaam, is het binnengaan in de stilte en deze eerbiedigen. Dat is het wat van Tamino wordt gevraagd, maar deze opdracht wordt voortdurend verstoord door het onbeduidende gedrag van Papageno die kletst met een schepsel. Maar nochtans zal Tamino om zijn gelofte te eerbiedigen, zelfs veinzen onkundig te zijn van Pamina die voor hem verschijnt, tot grote wanhoop van laatstgenoemde. Het zegt ons dat de kandidaat op deze weg stil moet zijn, zelfs voor een eerste openbaring van de nieuwe ziel in wording, zolang hij nog niet geadeld is zich met haar te verenigen. We merken op dat Pamina werd aangetrokken door de klank van de toverfluit die Tamino werd teruggegeven door de drie jonge jongetjes die, volgens het libretto van de opera, verschenen “in een vliegende machine bedekt met rozen”.
De beproevingen gaan door, want Tamino moet, zelfs in de aanwezigheid van Sarastro, Pamina een tweede keer negeren alvorens door te kunnen breken tot zijn derde inwijding. De kandidaat moet nu zijn wilscentrum vernieuwen. Maar hij bezit zielenbewustzijn, en daarom zien wij dat Pamina nu verenigd wordt met Tamino en samen zullen zij de derde proef doorstrijden. Intussen wordt aan Papageno zijn toekomstige Papagena getoond, nog vermomd als een oud vrouwtje. En de drie jonge jongens hebben Pamina overtuigd dat Tamino haar liefheeft en dat zij haar naar hem zullen leiden. Met andere woorden: met het nieuwe denken waarmee de kandidaat het goddelijke plan waarneemt, heeft deze reeds deel aan de geestorde-wet.
In het bezit van het nieuwe gevoelen – de goddelijke kracht vergezelt hem op zijn de tocht naar vreemde landen, in dienst van het Licht, zo verduidelijkt ons het libretto –, zal Pamina Tamino tijdens de doortocht door het vuur vergezellen, symbool van de derde inwijdingsweg, die van de reiniging van het derde bezielende centrum van de persoonlijkheid, dat van het onderbewuste dat absoluut moet worden vrijgemaakt van het karmische verleden. Het is de overwinning op de draak, de wachter op de drempel, de ‘zeer oude’, het aurische zelf. Het is dus Pamina, de nieuwe ziel, die vanaf nu Tamino leidt.
“Ik ben het die je zal leiden, en het is de liefde die mij leidt!
Hij zal onze weg met rozen bestrooien…”.
Aanvullende hulp wordt geboden door twee in zwarte wapenrusting geharnaste mannen die als gids zullen dienen. Dit lijkt te erop te wijzen dat nu, tijdens deze laatste proef, waar de kandidaat grote gevaren zal lopen, hij beschermd wordt door de dubbele wapenrusting van zijn geloof en zijn nieuwe vastbeslotenheid. Beide mannen lezen een inscriptie, gegraveerd in een plaat, die, zo zegt men, gegraveerd is in de graftombe van Hiram Abiff, de meester-bouwer van de tempel van Salomo, en die eindigt met de woorden gericht aan de kandidaat: “…De verlichte geest zal zich volledig aan de mysteriën van Isis kunnen wijden.” Anders gezegd: waar de mens zich volkomen openstelt voor het goddelijke Licht, zal hij zich volledig kunnen wijden aan zijn taak van de transfiguratie van lichaam, ziel en Geest.
Men begrijpt nu ook beter waarom het op de klanken van de toverfluit is, het instrument van de heilige Zevengeest op het Pad van inwijding, dat het paar Tamino-Pamina eerst binnengaat in de werkelijkheid van de psyche, het gebied van uitersten, van de tegenstellingen, van de strijd die wordt gesymboliseerd door het water en vuur, zoals ook beschreven in de goddelijke komedie van Dante. Tegelijkertijd zal Papageno tenslotte de vrede en zijn Papagena gevonden hebben, en de krachten van de natuurlijke wereld zullen door de macht van de wereld van de Geest zijn uitgewist.
Het laatste verschijnen van Monostatos en zijn trawanten, die de Koningin van de Nacht en haar drie dames naar de Tempel begeleiden, lijkt te willen vertellen dat de natuur zich tot op het laatste moment tegen het proces van bevrijding blijft verzetten en het aurische zelf, de wachter op de drempel steunt. Maar zij verdwijnen: “Onze macht is vernietigd, wij zijn geworpen in de eeuwige nacht”. De opera eindigt met een finale door de priesters en de overwinning van de alchemische bruiloft: “Roem aan u, ingewijden, u bent door de duisternis heen gebroken”.
Bovenstaande uitleg is niet bedoeld om een nieuwe verklaring of uiteenzetting over de opera toe te voegen aan de vele die er al zijn, maar om een getuigenis af te leggen: hoe een zoeker naar de waarheid deze wonderlijke opera begrijpt, voelt en leeft. Dan hebben wij nog niets gezegd over de sublieme muziek die Mozart als een godsgeschenk met deze vertelling heeft verbonden. We besluiten met het woord van Goethe over de Zauberflöte van Mozart:
‘Er is meer nodig om de waarde van dit boekje te kunnen erkennen dan om het te ontkennen.(…) Het volstaat dat de menigte plezier beleeft bij het zien van de voorstelling; aan de ingewijden zal tegelijkertijd de verheven betekenis ervan niet ontsnappen.’
INHOUDSOPGAVE
- Woord vooraf
- Muziek voor een alchemische bruiloft, Tjeu van den Berk
- Mozarts opera’s – iconen van verlichting, Maarten Mestrom
- Die Zauberflöte als esoterisch theaterwerk, Maarten Zweers
- Die Zauberflöte in het licht van het moderne Rozenkruis, Gerard Olsthoorn
Bron: Mozart’s Zauberflöte, het alchemisch proces in de tempel van inwijding, Symposionreeks 17