De bronnen van het innerlijke christendom – symposionboekje, brief over de opstanding en het Thomas-evangelie

BESTEL DE BRONNEN VAN HET INNERLIJKE CHRISTENDOM

De lezingen die in 2004 werden gehouden op het symposion ‘De bronnen van het innerlijke christendom’, zijn in de huidige tijd – die wel wordt aangeduid als ‘The great awakening’ – misschien wel actueler dan toen ze gehouden werden op het conferentiecentrum Renova. In het bijbehorende boekje (Symposionreeks 10) wordt vooral ingegaan op Valentinus en zijn verhandeling over de opstanding en op de paradoxen van het Thomas-evangelie. Hieronder volgen de inhoudsopgave, het woord vooraf en de inleiding van het derde en laatste deeltje van de drie symposia met het thema terug naar de bron. 

INHOUDSOPGAVE

  • Woord vooraf
  • De Verhandeling over de Opstanding, Peter Huijs
  • Verhandeling over de Opstanding – de tekst, lees fragment
  • De bronnen van de gnosis (1e lezing), Johan van der Cammen en Rien Goud
  • Valentinus – over de opstanding (2e lezing), Gerard Olsthoorn, lees fragment
  • De paradoxen van het Thomas-evangelie (3e lezing), Erich Kaniok, lees fragment
  • Over opstanding nú (4e lezing), Peter Huijs
  • Expositie Bibliotheca Philosophica Hermetica
  • Overzicht gnostische bronteksten

WOORD VOORAF

Als jullie je eigen beeltenis zien, verheugen jullie je. Als jullie echter de beelden van jullie zelf zien, die vóór jullie ontstaan zijn, en die noch sterfelijk noch zichtbaar worden, hoeveel zullen jullie dan verdragen?’’ (Thomas evangelie)

De uitzonderlijke schat die werd gevonden te Nag Hammadi in Egypte plaatst de moderne mens rechtstreeks voor zijn levensopdracht. Niet vervormd door theologische interpretaties en exegese, zijn daar authentieke gnostieke en hermetische teksten uit het vroegste christendom die wijzen op de noodzaak van wedergeboorte en op de realiteit en de mogelijkheid van de opstanding van de werkelijke Mens. Niet als een uiterlijk en historisch feit, maar als een individueel te verwerkelijken en te beleven innerlijk proces.

Hoeveel verdraagt de uiterlijke mens van de zich opdringende geestelijke werkelijkheid? Hoe hult hij zich nog in lompen en ‘rokken van vellen’ om deze geestelijke werkelijkheid te ontlopen? Waar hij toch meer dan ooit wordt geplaatst voor het beeld van de ware mens, de innerlijke mens!

Het 10e symposion in het conferentiecentrum Renova, beoogde een bijdrage te zijn aan het machtige geestelijke reveil dat wereldwijd weerklinkt. De roep om zich bewust te worden van de geestelijke erfenis van het gnostieke christendom en deze erfenis daadwerkelijk aan te grij pen en te verwerkelijken.

DE VERHANDELING OVER DE OPSTANDING

Een mens kan zeer veel beelden in zijn hoofd hebben, en er zijn mensen die zeggen dat dat ook een vorm van innerlijk leven is. Wie het echter nauwkeurig bij zichzelf onderzoekt, zal vaststellen dat het meestal flarden betreft, beelden die wat gevoel bij zich hebben, maar die over het algemeen geen werkelijk leven zijn.

Het leven is vol van machtige gebeurtenissen. Soms laten die het hart totaal onverschillig Vaak ook beroeren ze het menselijke hart. Indrukwekkende momenten spelen zich af terwijl de mens zich niet verroert, terwijl hij geen handeling verricht, en die toch een wereld- beeld in een secondenflits kunnen veranderen. Het komt omdat de wezenlijke dingen van het leven zich in het binnenste afspelen, in die gebieden waar het denken alléén geen toegang heeft. Want innerlijk leven wordt per definitie met het hart ondergaan.

In het eenvoudige, rein (geworden) hart kan een andere kennis opwellen. Daar kan een levende ziel haar eerste begin ondergaan. Er kan een brug worden geslagen, een verbinding worden gemaakt met Gnosis. Wat is eigenlijk Gnosis? Bij J. van Rijckenborgh lees je daarover (in het boek De Universele Gnosis):

‘Oorspronkelijk was de Gnosis de samenvatting van de oerwijsheid, de samenbundeling van alle kennis die direct heen wees naar het oorspronkelijke, goddelijk leven. Zo werd – en wordt – de god- delijke wijsheid gebracht aan de mensen, en de weg gewezen aan hen die terug wilden keren tot het oorspronkelijk Vaderland.’

En Valentinus, een van de belangrijkste gnostici uit de oudheid, zei:

‘Gnosis is wat ons vrij maakt, de kennis van wie wij waren en wat wij geworden zijn, waar wij waren en waarin wij geworpen werden, waarheen wij gaan en waarvan wij verlost worden, wat geboorte is en wat wedergeboorte.’

Daaraan kun je al zien dat je niet kunt volstaan met te zeggen: Gnosis is ‘kennis des harten’. Want ieder mens heeft een hart, en ieder mens heeft bepaalde gevoelens in zijn hart, sommige mensen zelfs heel veel, maar slechts relatief weinig mensen ervaren Gnosiskracht in hun innerlijk.

De eerste stap in die kennis, die Gnosis, is wel het besef van verbroken te zijn ‘van het oorspronkelijk Vaderland’. Dat houdt in dat de wereld waarin de mens nu leeft, niet het Vaderland is, en dat er dus sprake is van (tenminste) twee werelden. Eén vaderland, en een ‘buitenland’. Bij dat ‘buitenland’ hoort ook de zogenaamde ‘hemel’, een soort reflectiesfeer die alles weerspiegelt wat op aarde is, dat gebied waarheen de ziel wordt gedacht te gaan als de mens sterft.

Het lichaam en ziel van de mens, de natuurmens, zijn sterfelijk, omdat zij door de (zeven) ‘natuur’ krachten zijn opgebouwd. En daarbinnen, zo verzekeren de gnostici, ligt opgesloten één vonk van de Geest (dus van de Vader), wat zij ook noemden: het ‘pneuma’. Dit is het enige onsterfelijke aan of in de mens. Die vonk nu, dat pneuma, is helemaal onbewust van zichzelf geworden. Het weet bijna niet meer dat het bestaat – het is verdoofd, ingeslapen, bezwijmd door het vergif van de wereld (van de natuurkrachten): het is, in één woord,’onwetend’.

In het Evangelie van de Waarheid (dat naar men tegenwoordig aanneemt rond 145 na Chr. door Valentinus werd geschreven) stelt Valentinus het zo: De onwetendheid (vergetelheid) komt niet van de Vader, maar ontstond omdat men Hem vergat. Maar zij verdwijnt, als men de Vader weer leert kennen. Het is een kennis, die de onwetendheid te niet doet, zoals donkerte verdwijnt als je ergens een licht aandoet. Gnosis, dus. Hoe kan men de Vader weer (leren) kennen? Door datgene wat van hem uitgaat om te zoeken wat verloren is. Dat is wat de gnostieken de Zoon noemen, Jezus, die verlost.

Een bijzondere troostrijke gedachte daarbij is dat dat kennen volstrekt wederzijds is. Zodra de mens de Vader weer kent, wordt hijzelf door de Vader gekend. Daarom is de Korinthebrief over de Liefde absoluut gnostiek te noemen. Want daar zegt Paulus: ‘Nu zien wij nog wazig, als in een spiegel; nu is ons kennen nog ten dele. Maar dan, straks, zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht,’ (omdat het Goddelijke in de mens volkomen is geworden), ‘en zullen wij kennen, zoals wij zelve gekend worden’ (1 Korinthe 13). Zo kan men vaststellen dat een werkelijke gnostieke stroming een aantal kenmerken vertoont. 

Zij brengt in de eerste plaats een verlossende religie, een religie die het hart, of beter: de vonk, het pneuma in het hart, weer met de Vader verbindt. 

Verder is zij altijd wel bovenzinnelijk, niet omdat ze geheimzinnig is, maar omdat ze letterlijk ‘boven de zintuigen’ uitgaat. Want de zintuigen zijn uit de zeven natuurkrachten, en niet uit de Vader. Deze kan niet met het hoofd gekend worden, maar allereerst met het hart. Dat is wat bedoeld wordt met ‘kennis des harten’. 

Ten derde gaat een beweging die werkelijk in de levende stroom van de Gnosis staat uit boven de gewone, kenbare wereld. Zij wijst op een heel andere bestaansgrond: een altijddurend volheerlijke staat van zijn, die alleen maar met diepte, stilte, genade uit waarheid, kan worden aangeduid. Dus altijd de leer van de twee natuurorden. 

En tenslotte, ten vierde, is het een individuele en zeer persoonlijke aangelegenheid. Niemand kan een ander bevrijden; dat wil zeggen: ieder mens kan het slechts in zijn eigen wezen vinden, bevestigen en waarmaken, terwijl ieder afzonderlijk zich in ernst en bescheidenheid deel weet van een veel grootser verband, en een werkelijke groepseenheid.

Dit zijn kenmerken die men terugvindt in elk van de vele gnostieke stromingen die er in de eerste eeuwen van onze jaartelling bestonden, net zoals ze het vertrekpunt van de School van het moderne Rozenkruis zijn. Iedere werkelijke gnostieke stroming geeft op haar manier antwoord op de universele vragen: Mens, wie ben je, waar kom je vandaan, hoe kom je tot weten, waarheen ga je?

Wie in staat is dit te begrijpen, begrijpt het principe waarvan de groten van de (gnostieke) geest altijd zijn uitgegaan, en de hierna volgende tekst van de Brief aan Rheginos getuigt daarvan als in één lange adem. In deze brief, waarin men de heldere en toch subtiele pen van Valentinus vermoedt, spreekt deze ook over dat geestelijke leven, hetgeen hij hierin aanduidt als de opstanding. Zoals J. Slavenburg uitlegt in zijn inleiding bij de tekst in het eerste deel van de Nag Hammadi-geschriften:

‘’Het handelt over ons eeuwig leven nu, het onvergankelijke geestelijke leven, en over ons geestelijk voortbestaan na de dood van het lichaam. Dat wordt in deze verhandeling met ‘opstanding’ (Grieks: anastasis) aangeduid en hierom is de oude titel wel juist te noemen, vooral omdat het traktaat hiermee geplaatst wordt in de vroegchristelijke discussie over dit onderwerp, zij het met ook voor die tijd afwijkende standpunten.‘Opstanding’ wordt hier bijvoorbeeld ook gezien als: bewustwording van het eeuwige geestelijke leven, een typisch gnostische opvatting. Volgens de tekst kan dat onvergankelijke geestelijke leven reeds nu ‘in het vlees’ bereikt worden, wanneer men tenminste niet een materieel leven leidt en zich niet bezighoudt met ‘verdeeldheden’ en zich evenmin hecht aan de uiterlijke verschijningsvormen van deze voorbijgaande wereld die in wezen illusie zijn. Wat waarheid is, is eeuwig, onver- anderlijk, heeft geen eind en geen begin.’ […]

‘De verlossing heeft dus betrekking op onze geest, en vindt niet plaats tussen mensen – de een wel en de ander niet – nee, het gaat dwars door een mens heen – zijn lichaam niet, zijn (onsterfelijke, red.) geest wel. Dat is vanaf de grondlegging van de schepping zo beschikt, omdat het lichaam, dat tot deze wereld behoort, een illusie is en met haar zal vergaan. De kerkvaders van Rome waren het niet zo eens met deze gnostische opvattingen en er ontstond een felle discussie tussen hen en de gnostici over de lichamelijke opstanding. Deze brief kan daarom ook gelezen worden als een standpuntsbepaling in deze strijd, wat misschien de polemische aanhef ervan verklaart, alsook de opbouw. Volgens de analyse van Malcolm Lee Peel klinkt in de hele verhandeling een apologie door tegen deze andere standpunten, die volgens hem door leerling Rheginos te berde zouden zijn gebracht, opdat zijn leraar hem hierover opheldering kon verschaffen. Om deze reden hebben wetenschappers deze brief gedateerd aan het eind van de tweede eeuw en als van christelijk gnostische oorsprong, omdat Jezus Christus centraal staat in de ‘opstanding’. […]

De vorm van de verhandeling is er een van een didactische brief gericht aan een met name genoemd persoon, in dit geval Rheginos, van wie ons overigens niets bekend is. De vorm lijkt op die van de apostolische brieven die ons in het canonieke Nieuwe Testament zijn overgeleverd. In de Oudheid een bekende vorm om onderricht te geven aan een groep volgelingen. De opbouw van het traktaat is als volgt: aanhef en korte algemene inleiding, aanduiding van het thema, hoofdargument afgerond met een korte samenvatting, vervolgens behandeling van mogelijke tegenwerpingen, eindigend in slotconclusie, epiloog en groet.’

Bron: Bronnen van het innerlijke christendom, symposiontreeks 10

BESTEL DE BRONNEN VAN HET INNERLIJKE CHRISTENDOM

LEES MEER OVER DE DRIE SYMPOSIONBOEKJES ‘TERUG NAAR DE BRON’