Leven en werken van Baruch de Spinoza – Nederlands bekendste filosoof

Het huis waar Nederlands bekendste filosoof, Bento Baruch de Spinoza (1632-1677), opgroeide stond aan de  Lange Houtgracht, ongeveer ter plekke van de Mozes-en-Aäronkerk en de Beth Israel Synagoge . Hij was om de hoek geboren aan de Verwersgracht in de joodse nederzetting Vloedenburg bij de brug naar de Jodenbreestraat. Hij was zoon van de Portugees joodse immigrantenfamilie d’Espinoza die onder katholieke dekmantel in 1632 – de Spaanse inquisitie ontvluchtend – omwille van geloofsvrijheid in Amsterdam was komen wonen.

Bento, met Baruch als joodse naam, wordt als kind op zijn constante ‘waarom?’ door zijn moeder voorgelezen uit oude wijsheidverhalen en krijgt van haar een telescoop om naar de sterren te kijken; zijn vader brengt hem op jonge leeftijd naar de Talmoed-Thora-school ‘De Boom des Levens’ van Menasseh ben Yoseph ben Ysrael, waar hij Hebreeuws, Spaans, schriftgeleerdheid en filosofie krijgt onderwezen. Hij volgt er ook enkele jaren de rabbijnenopleiding.

“Zeker zou de mensheid veel gelukkiger zijn als zwijgen of spreken in ’s mensen macht lagen. Maar de ervaring leert duidelijk genoeg dat de mens niets minder in zijn macht heeft dan zijn tong en niets hem moeilijker valt dan zijn lusten te matigen.” Uit: Ethica II, beginregels stelling 2.

Fris en wijds ontwikkelt zich zijn geheel eigen gedachtegoed, vrij van elk dogma en zo baanbrekend voor de ontwikkeling van het westers denken, dat hij door velen als grondlegger van de Verlichting wordt beschouwd en zijn denken ook vandaag de dag nog actueel is. Echter, zelfs in het 17e-eeuws Amsterdam met zijn wereldfaam als oord van vrijdenkers, loopt de vrije meningsuiter Baruch de Spinoza door zijn radicaal afwijzen van elke denkvorm van goddelijk of politiek of moreel gezag gevaar. Hij, de ‘gezegende met stekels’ zoals de vertaling van zijn naam Baruch d’ Espinoza luidt, voert als logo behoedzaam de bloeiende doornenroos in de wakkere natuur van de vrije mens.

“Er is geen voortreffelijker heelmiddel – dat tevens in onze macht staat – tegen de aandoeningen te bedenken dan hun juiste kennis, aangezien de Geest geen enkel ander vermogen bezit dan om te denken en adequate voorstellingen te vormen”. Uit Ethica, Over de macht van het verstand, Stelling 3.

Op 17-jarige leeftijd verbreekt Baruch zijn rabbi-opleiding, omdat zijn vader, handelaar in zuidvruchten en olijfolie, hem vraagt de taken van zijn broer in het slechtlopende familiebedrijf over te nemen. Als de vader zelf in 1654 overlijdt, zet Baruch met zijn broer Gabriel het bedrijf nog voort tot faillissement en voorziet daarna in zijn levensonderhoud door het slijpen van lenzen voor microscopen en telescopen. In 1656 komt hij in ernstig conflict met de Amsterdams joodse gemeenschap, de Sefardische snoge; hij wordt verbannen en voor het leven vervloekt omdat hij godslasterlijk zou zijn. De op schrift gestelde, uitgesproken banvloek is onder andere te zien in het Stadsarchief Amsterdam.

“20. Aangetoond wordt dat in een vrij staatsbestel het eenieder is toegestaan te denken wat hij wil en te zeggen wat hij denkt.” Uit: Tractatus Theologico-Politicus.

Na verbanning verandert Baruch zijn voornaam in Benedictus en vindt onderdak bij leermeester Franciscus van den Enden. Deze completeert zijn opleiding door hem Latijn, wis-, natuur-, sterren- en ontleedkunde te leren en kennis te laten nemen van Machiavelli, Hobbes en Descartes. Van den Enden is een zeer libertijnse ex-Jezuïet, die een seculiere Latijnse School voert aan het Singel. Bij Van den Enden, die door sommigen Spinoza’s filosofische leermeester wordt genoemd, is het dagelijks zoete inval. Spinoza wordt er in belangrijke mate gevormd en ontmoet veel geestverwanten en latere volgers. In 1661 verlaat hij op last de stad Amsterdam.

Die mens die zich niet door zijn hartstochten laat leiden, maar door de rede, is een vrij mens.”

Spinoza publiceert onder eigen naam slechts één werk: een verhandeling over de filosofie van Descartes dat in 1663 het licht zag, Principia Philosophiae Cartesianae. In 1670 publiceert hij anoniem het Theologisch-Politiek Traktaat waarin hij een lans breekt voor de scheiding van filosofie en theologie en opkomt voor godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en tolerantie.

Vrede is niet de afwezigheid van oorlog. Het is een deugd, die uit geestkracht en standvastig verlangen voortkomt.” Uit: Tractatus Theologico-Politicus.

Zijn daarin vervatte Bijbelkritiek veroorzaakt een storm van verontwaardiging onder gelovigen van alle gezindten en in 1674 wordt het boek verboden door de Staten van Holland. Dit risico van publicatie en mogelijke persoonsvervolging is door schrijver, betrokken uitgever en drukker voorzien, reden waarom onder schuilnaam en anoniem aan het uitgeven is gewerkt.

“Al wat is, is in God en niets is zonder God bestaanbaar noch denkbaar.” Uit: Ethica, Over God, Stelling XV.

Omdat het godsbeeld bij Spinoza afwijkt van alle gangbare opvattingen, is hij in eigen tijd en later door filosofen als atheïst beschouwd. Voor Spinoza is er geen antropomorfe God, maar hij is niet atheïstisch. Kennis van God is bij Spinoza een werkelijkheid, iets wat wel of niet ingezien wordt. De basis van zijn gedachtengoed is God, in zijn werk is God en Natuur volledig identiek: het Ene, onpersoonlijk en ondeelbaar. Een volstrekt Al. Hij zegt:

“Al verandert het voorkomen van het heelal op oneindig veel wijzen, toch blijft het immer hetzelfde.”

Volgens Spinoza is God een immanente oorzaak: de wording van de wereld is een zichzelf voortbrengend proces (bekend van Giordano Bruno). Dit in tegenstelling tot de leer van de drie grote wereldreligies, waar God de transcendente oorzaak is van de wereld, de Schepper die buiten de geschapen wereld staat.

Op zoek naar geestverwanten en verblijfplekken bieden Collegianten hem een geschikte schuilplaats in Rijnsburg, later in Voorburg waar hij zijn Ethica begint. In Den Haag voltooit Spinoza de Ethica, bezinning op God, wereld en mens. Het is een systematische weergave van zijn wijsgerig stelsel, op meetkundige wijze gerangschikt; met behulp van definities, axioma’s, stellingen en bewijzen uiteengezet. Voor deze wijze van tekstinrichting stond het klassieke meetkundeboek van Euclides, de Elementen, model.

Het manuscript was in 1675 gereed, maar gezien de weerstand die er in de samenleving  bestond, besloot Spinoza het werk pas na zijn dood te laten uitgeven. Toen hij zijn einde voorvoelde, gaf hij zijn huisbaas opdracht om zijn lessenaar, met daarin de voltooide en onvoltooide manuscripten, direct na zijn overlijden als vracht naar Jan Riewertsz, drukker/uitgever te Amsterdam te verschepen. In 1677 overleed Spinoza op 44 jarige leeftijd aan longziekte, mogelijk als gevolg van zijn werk als lenzenslijper. Het jaar daarna werden zijn nagelaten geschriften uitgegeven.

Spinoza schreef: 

Overigens zijn standbeelden, triomftochten en dat soort stimulansen tot burgerdeugd eerder tekenen van slavernij dan van vrijheid. Alleen slaven moet je belonen voor hun deugd, vrije mensen niet.

[uit: Spinoza’s achtbaan, Erik Bindervoet en Saskia Pfaeltzer, Wereldbibliotheek Amsterdam] 

Overige citaten:

Inleidende beschouwingen tot de Ethica

“Nadat de ervaring mij geleerd had dat al wat zo in het gewone leven voorkomt ijdel en onbelangrijk is en toen ik inzag dat alles, wat ik vreesde, alleen iets goeds of iets kwaads bevatte voor zover mijn gemoed erdoor bewogen werd, besloot ik eindelijk te onderzoeken of er iets bestond dat werkelijk goed èn bereikbaar was en dat het gemoed, met verwerping van al het andere, uitsluitend zou kunnen vervullen; kortom of er iets bestond waardoor ik, wanneer ik het gevonden en mij eigen gemaakt had, bij voortduring de hoogste vreugde zou kunnen genieten.” . . .

“Het doel zal derhalve moeten zijn het vinden van iets, waarop men zijn streven kan richten, dat onbeperkt en eeuwig is en eigendom van allen kan zijn terwijl het middel ter bereiking van dit doel zal gelegen zijn in een onderzoek van de dingen, teneinde vast te stellen of náást het begrensde en eindige inderdaad iets van oneindige en eeuwige aard aanwezig is.” . . .

Ethica, slot

“Hiermee heb ik alles afgehandeld wat ik over de macht van de Geest tegenover de aandoeningen en over de Vrijheid van de Geest heb willen betogen. Er blijkt hieruit hoeveel de wijze vermag en hoeveel sterker hij is dan de onwetende die alleen door lust wordt geleid. Immers behalve dat de onwetende door tal van uitwendige oorzaken her en der wordt gedreven en nooit waarachtige zielsrust bereikt, leeft hij bovendien als onbewust van zichzelf, en zodra hij ophoudt te lijden houdt hij tevens op te bestaan. De wijze daarentegen, voor zover men hem als zodanig beschouwt, wordt nauwelijks van gemoed bewogen en houdt – met eeuwige noodwendigheid zich bewust van zichzelf, van God en van de dingen – nooit op te bestaan en is steeds waarachtige zielsrust deelachtig. Indien al de weg, die, naar ik aantoonde, daarheen leidt, zeer bezwaarlijk lijkt te zijn, hij kan nochtans worden gevonden. En voorzeker, wél moet het moeilijk zijn, wat men zó zelden aantreft. Want indien de redding voor het grijpen lag en zonder grote inspanning was te bereiken, hoe was het dan wel mogelijk dat zij door bijkans iedereen wordt voorbij gezien? Maar àl het voortreffelijke is even moeilijk als zeldzaam.”

Brief aan I.O., Jacob Oosten

“Wat nu de Turken en andere heidenen betreft, als zij God vereren door rechtvaardig en in naastenliefde te leven, dan meen ik dat zij de geest van Christus hebben en behouden worden.”

2 gedachten over “Leven en werken van Baruch de Spinoza – Nederlands bekendste filosoof

Reacties zijn gesloten.