Nadelen van orgaandonatie – Argumenten tegen orgaantranspantatie vanuit spirituele perspectieven

 

Het leed van mensen op de transplantatiewachtlijst en hun gezinnen is groot; veel zieken overlijden voordat er een orgaan voor hen beschikbaar komt. Er zijn lange wachtlijsten. Veel religies beschouwen het geven van organen na de dood dan ook als een prijzenswaardige menslievende daad. In België, Frankrijk, Kroatië, Oostenrijk, Portugal, Spanje en Zweden, en sinds kort ook in Nederland bepaalt de wet dat je bij overlijden automatisch donor bent, tenzij je je actief hebt laten uitschrijven. Maar wat dient iemand die streeft naar transfiguratie te weten? Wat zijn bezwaren tegen orgaantransplantatie vanuit een spiritueel perspectief?

Jaarlijks sterven er in Nederland honderdvijftig mensen op de wachtlijst. Nierdialyse-patiënten blijven jaar in jaar uit afhankelijk van dialyse omdat er geen nier beschikbaar komt. Hun leed wordt groter nu het lijkt of zij niet langer sterven aan een onbehandelbare ziekte, maar door een tekort aan organen. Voor deze mensen hangt het voortleven volledig af van de bereidwilligheid van donoren, die een nier willen afstaan.

Wie zich verdiept in de schrijnende ervaringen van mensen op de transplantatie-wachtlijst wordt in het hart getroffen. Wie leest hoe ongelooflijk dankbaar en gelukkig ontvangers – en hun gezinnen – zijn, meldt zich graag aan als orgaandonor. Voor wie in die zin betrokken is bij het leed van de zieke die lijdt onder levenslange dialyse met grote kans op vroegtijdig overlijden of die door het falen van lever, hart of longen de dood op zich af ziet komen, is het duidelijk: laat iedereen zich melden als potentiële donor, doe intensieve donorwerving en maak betere wetgeving.

Als je dood bent heb je niets meer aan je lichaam, dus geef, door je bereidheid je organen af te staan, een zieke of misschien stervende een nieuw leven. Van het dode lichaam komen veel organen en veel weefsels daarvoor in aanmerking. De leeftijd van de overledene is in dit verband ondergeschikt; voor sommige organen geldt dat zij tot op hoge leeftijd geschikt blijven, ook al heeft er aan de overledene best wel van alles gemankeerd. De donorwerving komt dan ook steeds opnieuw met wervingsacties bij ons langs. Zij spreekt ons aan op medeleven, naastenliefde, sociale plicht of morele plicht.

Jaarlijks is er een actieweek waarin aan iedereen gevraagd wordt of je je al als donor hebt laten registreren. Je kunt er zomaar indringend op worden aangesproken. Jongeren krijgen op hun achttiende verjaardag een donorregistratie-formulier toegestuurd, jongeren- en schoolprojecten nodigen hen uit tot praten en nadenken. ‘Breng een offer voor je medemens, wees niet bang om over je eigen dood na te denken, wees niet bang om voorbij je dood te denken. Beslis ja of nee maar neem een beslissing.’

Waarom is er zoveel maatschappelijke beroering over orgaandonatie? Dat komt door de stijgende vraag, het dalende aanbod en het belang van de mensen op de transplantatiewachtlijst voor wie het om niet minder dan hun leven gaat of om het ontsnappen aan het zware levenslange traject van dialyse met de zekerheid van vervroegde sterfte. Organen kunnen alleen worden verkregen van een ander mens, die daar liefst toestemming voor moet hebben gegeven en wel op een moment dat hij nog in blakende welstand is. Ook nabestaanden kunnen toestemming voor orgaandonatie geven, maar die weigeren in tweederde van de gevallen. Sommigen nabestaanden komen in emotionele problemen als zij met donatie hebben ingestemd en later tegenargumenten zich opdringen.

Orgaanontvangers willen vaak alleen een donor waarvan zij weten dat die zelf bewust afstand heeft gedaan van zijn organen. Dat stemt overeen met de opvatting dat zo’n ingrijpende beslissing alleen vanuit het eigen bewustzijn moet worden genomen.

De Eerste Kamer heeft de wet onlangs aangenomen die regelt dat iedereen die zich niet in het donorregister heeft laten registeren als niet-donor, automatisch wel donor is. Door vorderingen in de geneeskunde neemt de groep mensen die in aanmerking komt voor een donororgaan gestadig toe. Er waren in Nederland in 2016 1266 transplantaties. Eind 2016 staan er 1071 mensen op de wachtlijst. Zij leven onder zware druk. Terwijl de behoefte groeit komen er steeds minder geschikte donoren door:

  1. de toegenomen verkeersveiligheid en
  2. betere behandelingsmogelijkheden van hersenbloedingen (SAB) en hartinfarct. Begrijp goed: een orgaandonor moet in een ziekenhuis zijn overleden en liefst op de intensive care. Dat betekent dat maar een heel klein aantal van de geregistreerde donoren uiteindelijk ook donor wordt.

Het doneren van een orgaan is een menslievende daad. Het is ook een offer. Voor het respect voor ieders beslissing is het belangrijk dat alle betrokkenen dat ook zo beleven. Ontvangers van een orgaan hebben vaak eerst een schuldgevoel, omdat er een ander moest overlijden voor zij konden voortleven. Dan ontstaat er levenslang een diepgewortelde dankbaarheid ten opzichte van de donor. Voor de familie van de donor is het een grote troost dat de overledene één of meer (maximaal acht) mensen een nieuw leven heeft gegeven.

Donor en ontvanger mogen elkaar in vele landen niet kennen. Toch lukt het soms de familie op te sporen, de Verenigde Staten kennen geen donorgeheim. Er kan een hechte familieband ontstaan tussen de gezinnen van gever en ontvanger, die soms ver van elkaar wonen. De zegening van een orgaandonatie, de vreugde een orgaan te ontvangen en de lotsverbondenheid tussen gever en ontvanger worden dan zichtbaar en krijgen vorm en inhoud. Zo confronteert orgaandonatie ons met het zijn van mens, medemens en een sociaal wezen.

Wie kiest geen organen te doneren aan een medemens voor wie dat levensreddend is, terwijl de opvatting overheerst dat die organen na overlijden niet meer nodig zijn, verplicht zich tegenover zichzelf en tegenover de gemeenschap een onderbouwd standpunt te hebben.

In onze landen gaat de transplantatiegeneeskunde tegenwoordig zorgvuldig om met het lichaam van een stervende en redelijk zorgvuldig met zijn familie. Niettemin zijn professionele betrokkenen bij transplantatie op grond van de wereld waarin zij leven en werken transplantatiegericht en zullen hun ethische bezwaren gering zijn. Emoties beschouwen zij als menselijk en daarom onvermijdelijk en begrijpelijk maar die kun je oplossen door een juiste benadering door het transplantatieteam. Ook vinden zij dat er betere voorlichting moet komen waardoor mensen begrijpen hoe zorgvuldig artsen te werk gaan bij het vaststellen van de dood en dat hersendood ook werkelijk dood is.

Er is een tendens om bezwaren tegen orgaandonatie toe te schrijven aan angst, onwetendheid en onbegrip; emotionele argumenten, op te lossen met goede voorlichting. Bezwaren tegen orgaantransplantatie worden stelselmatig weggewuifd.

Orgaandonatie kan door drie soorten donoren:

  • mensen die bij leven een orgaan afstaan;
  • hersendode donoren: met kloppend hart maar falende;
  • hartdode donoren met stilstaand hart, overleden op een EHBO of in het ziekenhuis, na mislukte reanimatie.

Hersendood

Belangrijk is het begrip hersendood. Dit begrip is gedefinieerd kort na de eerste hart- transplantaties in 1967. In 1968 werd de Harvardcommissie ingesteld, die moest uitvinden hoe aan transplantatieorganen te komen.

Bovendien was een definitie van hersendood nodig om orgaandonatie mogelijk te maken.

Hersendood is: afwezigheid van: bewustzijn en pijnprikkels, van spontane ademhaling en elektrische hersenactiviteit (EEG).

De commissie Hersendoodcriteria stelt: ‘hersendood is dood. In de samenleving is daar discussie over maar dat is onnodig’.

De hersendode wordt beademd, zijn hart pompt en zijn bloed stroomt. In vaktermen heet dit een beademd stoffelijk overschot. De betrokkene wordt medisch dood verklaard, maar overlijdt in feite op de operatietafel aan het uitnemen van zijn organen. Hij wordt dood aan de familie teruggegeven. Een hersendode heeft geen bewustzijn meer maar het hele biologische systeem functioneert normaal. Er zijn hersendode vrouwen die kinderen hebben gebaard, er zijn hersendoden weer tot normaal leven gekomen. Een bekend voorbeeld is de Amerikaanse neurochirurg Eben Alexander die in 2008 hersendood raakte door een hersenontsteking. Hij schreef een boek en geeft interviews over zijn reis, over een leven na dit leven: een bijna-dood-ervaring.

Uit dit alles kan men concluderen dat hersendood een theoretisch concept is. De daarmee verband houdende werkelijkheid is voor iedereen overeenkomstig zijn eigen uitgangspunten en bewustzijn. Hoe denken religies en levensbeschouwingen over orgaandonatie?

Een boeddhist zegt het als volgt: Je wilt het stervensproces liefst niet verstoren. Maar een gerijpte beoefenaar kan ervoor kiezen om als beoefening van altruïsme de verstoring die het weghalen van organen teweeg zal brengen bewust als offer te ondergaan en daardoor spiritueel een menslievende daad te stellen. Zolang donatie de oprechte wens is van de stervende zelf, zal het bewustzijn dat het lichaam verlaat op geen enkele wijze schade ondervinden.

Ook islam, protestantisme, katholicisme en hindoeïsme zien orgaandonatie als een daad van de hoogst mogelijke opofferingsgezindheid. Een hindoe-geestelijke: ‘De ziel trekt zijn oude jas uit en krijgt te zijner tijd een nieuwe. Het is prachtig als de oude jas nog zo van dienst kan zijn.’ Individuele gelovigen hebben lang niet altijd dezelfde opvattingen als de geestelijke leiding.

De transfiguristische leer heeft een beeld van wat er gebeurt rondom en na het sterven. Orgaandonatie verstoort in die visie het stervensproces zodanig, dat het resultaat van het voorbije leven niet of minder wordt geoogst. Dat heeft funeste gevolgen voor de voortgang van de microkosmos op zijn weg na de dood. Max Heindel (fakkeldrager van het Rozenkruis 19) zegt daarover vrij vertaald het volgende:

De mens zaait, zijn leven groeit en bloeit. Dan verschijnt Magere Hein. Zijn skelet laat zien wat er van de mens op aarde overblijft. Zijn zandloper geeft het levenseinde aan. Een levenseinde dat plaats vindt in harmonie met onvergankelijke wetten. Zijn zeis is symbool voor het binnenhalen van de oogst van het leven. Is het ogenblik van sterven aangebroken dan heeft er een scheiding van voertuigen plaats. Het levenslichaam, het astrale en het mentale lichaam verlaten het grofstoffelijke lichaam door het hoofd, via de schedelnaden. Het stoflichaam zelf blijft op aarde achter.

Je wilt het stervens-proces liefst niet verstoren. De vertrekkende fijnstoffelijke voertuigen waren tot dan toe met het lichaam verbonden door de levensdraad. Dit koord is in het lichaam vastgehecht aan een grofstoffelijk atoom, dat ligt in de linkerhartkamer: het wordt ‘zaadatoom’ genoemd. In dit atoom zijn de ervaringen van het voorbije leven opgeslagen, voor zover die het stoflichaam betreffen.

Op het moment van sterven raakt de levensdraad los van het grofstoffelijke zaadatoom in het hart. Vanuit het zaadatoom van het grofstoffelijke lichaam loopt een dunne zilverachtige draad naar de drie andere zaadatomen: het zaadatoom van het levenslichaam, van het begeertelichaam en van het denklichaam. De zaadatomen van deze fijnstoffelijke voertuigen liggen achtereenvolgens in de zonnevlecht, de lever en achter het voorhoofdsbeen.

Op het moment van sterven raakt de levensdraad los van het grofstoffelijke zaadatoom in het hart en neemt het de daarin aanwezige levenservaringen mee. In een volgende incarnatie, mogelijk eerst over vele honderden jaren, zijn die krachten de basis voor de bouw van een nieuw stoflichaam.

Op het moment dat het zaadatoom losraakt van zijn verbinding met het hart, staat het hart stil. De zilveren draad blijft dan nog intact, waardoor het etherlichaam en het astrale en mentale lichaam vooralsnog met het stoflichaam verbonden blijven. Vanaf dat moment heeft plaats de inetsing van het panorama van het voorbije leven op de dunne, magnetische schil tussen het ether- en het astrale voertuig. Dit duurt meestal circa drie dagen. Als dat gebeurd is, breekt de levensdraad en pas dan is de mens werkelijk dood. Werkelijk dood is hij dus pas enkele dagen na het moment dat hij voor de achterblijvenden is gestorven.

In de eerste fase direct na het sterven overziet de mens zijn levenspanorama. Dat panorama is opgeslagen in het etherlichaam. De overledene ziet als in een film alle belangrijke gebeurtenissen uit zijn leven passeren, alleen in beeld, zonder het bijbehorende gevoel en van achteren naar voren. Het leven wordt letterlijk afgewikkeld.

Als deze fase voorbij is gaan het astrale en mentale lichaam verder in de reflectiesfeer. Dat is een fase van het emotioneel herbeleven van alle gebeurtenissen uit het voorbije leven. Daarbij wordt elk eigen gevoel uit het voorbije leven herbeleefd en wordt ook alle pijn en lijden gevoeld die anderen is aangedaan.

Naarmate de beelden uit het vertrekkende etherlichaam dieper worden ingeëtst is de intensiteit van de daaropvolgende emotionele herbeleving waardevoller en effectiever. De fouten uit het vorige leven worden dieper beseft, de lessen beter geleerd. In de volgende incarnatie zijn de gebeurtenissen verdwenen maar blijven de bijbehorende gevoelens bestaan. Dat gevoel zal steeds als het nodig is duidelijk spreken en zal voor- komen dat de persoonlijkheid in dezelfde fouten vervalt. Hoe dieper de inetsing in de dagen na de dood is geweest, hoe krachtiger de stem van het weten in het volgende leven zal spreken. Alweer zie je de betekenis van absolute rust in de eerste dagen na de dood.

Daarin schuilt het belang van drie dagen absolute rust van de overledene en het streng bewaken van die rust: alleen bij volledige rust van het lichaam en van de emotionele sfeer rond de overledene kan de oogst van het geleefde leven het beste worden binnengehaald. Orgaanuitname en sectie zijn vanuit dit gezichtspunt een drama. De herbeleving van het voorbije leven wordt onherstelbaar verstoord en de microkosmos gaat gehavend verder.

Er is nog een aspect:
Organen hebben een eigen plaats in het geheugen. Welke soort herinnering hoort bij welk orgaan voert naar kennis die ik nu hier achterwege laat. De auteur Hans Stolp schrijft er in detail over. Wanneer een orgaan wordt uitgenomen verdwijnt het betreffende orgaangeheugen bij de donor en gaat dat deel van het geheugen van de donor mee naar de ontvanger.

Het bovenstaande is eenvoudig te begrijpen als wij ons realiseren dat het geheugen in het etherlichaam is gelokaliseerd en dat een deel van het etherlichaam meekomt met het ontvangen orgaan. Het betreft hier geheugen over het huidige leven maar ook over vorige levens, dus het karmisch geheugen.

Voor de donor betekent dit dat bij het uit zijn lichaam terugtrekken van de informatie uit het voorbije leven datgene ontbreekt wat in het weggenomen orgaangeheugen was opgeslagen.Terugzien en herbeleven van het verleden zullen daardoor verstoord raken, met de besproken gevolgen voor het voortgaande leven van de microkosmos. Een deel van de donor is dan niet gestorven maar leeft voort in de ontvanger. Aangezien een donor aan acht ontvangers kan doneren verlengt én versplintert hij zijn voortbestaan. Hij gaat verbindingen aan met acht individuen die met zijn organen doorleven na zijn dood.

Hans Stolp beschrijft ervaringen van patiënten die een harttransplantatie ondergingen en een totale verandering van karakter ervoeren. Hij schrijft in het blad de Heraut in 2013:

Alle leden van de beschreven lotgenotengroep zagen het nieuwe hart als vertegenwoordiger van een ander wezen dat nu ook in hen leefde: ze hadden het sterke gevoel dat met hen iemand anders samenleefde die ze serieus moesten nemen. Allen ervoeren ingrijpende veranderingen in hun persoonlijkheid.

Hij trekt de conclusie dat de voortgang van de donor op zijn weg in het leven na de dood voorlopig is stilgelegd. Voor de orgaanontvanger betekent het voorgaande:

Ten eerste: dat in zijn persoonlijkheid een deel van de donor blijft voortleven. Zijn oorspronkelijke levensopdracht en het karma raken vermengd met dat van de donor. Dat wordt zielsverstrengeling genoemd.

Ten tweede: krijgt de ontvanger een orgaan dat bestaat uit lichaamsvreemd weefsel. Op lichamelijk niveau heeft dat tot gevolg dat het ontvangen orgaan niet wordt geaccepteerd. Het ontvangen orgaan wordt door het immuunsysteem gedurende het hele verdere leven gezien als een indringer, waardoor het lichaam het orgaan blijvend wil afstoten, al betekent dat de dood van de ontvanger.

Om die afstoting tegen te gaan is levenslang ingrijpende medicatie nodig. Die medicatie legt het immuunsysteem stil. Het immuunsysteem is de biologische basis voor onze individualiteit op lichamelijk niveau en op het niveau van natuurziel en natuurgeest. Ook wordt de immunologische identiteit aangetast. Indringers worden daardoor niet meer als lichaamsvreemd gezien waardoor de ontvanger verhoogd gevoelig wordt voor infecties en voor het krijgen van tumoren.Zij leiden bovendien tot geleidelijke afbraak van alle lichaamsweefsel.

Door immuunonderdrukkende medicatie en import van persoonsvreemde eigenschappen ontstaat vermenging van de eigenschappen van donor en ontvanger. De unieke persoonlijkheid van de ontvanger wordt gemodificeerd, op stoffelijk, etherisch en astraal niveau. Op etherniveau reguleert het trillingsniveau van de ether van de ontvanger zich met dat van de gever. De ether van de gever vermengt zich met die van de ontvanger en daarmee komt een deel van het geheugen van de gever binnen in dat van de ontvanger. Ook de persoonlijkheid verandert in de richting van de ontvanger.

Verder ontstaat een krachtige lotsverbondenheid tussen donor en ontvanger: zielsverstrengeling.

Het bij het orgaan behorende zenuwstelsel kan niet worden meegetransplanteerd. Er zijn opvattingen dat daardoor morele waarden van de ontvanger niet meer aan het organisme worden overgedragen, waardoor de beoordeling van daden bij het herbeleven na de dood onvolledig is.

Het sterfproces van de donor wordt onnatuurlijk verlengd of verkort door de transplantatieprocedure. Dit hindert het geboorteproces in de nieuwe wereld. Voor de familie is het traject na de donatie soms smartelijk.

Nog niet hebben we de tweevoudige functie besproken van de organen. Praktisch elk orgaan is onmisbaar in het stofleven, maar elk orgaan speelt tegelijk een rol in het proces van nieuwe zielebouw. Zo verwerkt de lever natuurlijke astrale krachten en van het nieuwe leven, waarbij een lichaamsvreemde lever ook invloed zal hebben op het gnostieke proces. Er zit een opbouwende kant aan het ontvangen van een orgaan:

Het leven met een ziek orgaan, de beslissing tot het accepteren van een donororgaan, het doormaken van de transplantatie, daarna een leven vol medische interventies, is een levenslang durende existentiële ervaring in nauwe samenhang met de naasten. Dit zal voor de patiënt en zijn omgeving een intensieve bewustwording betekenen, van grote waarde op hun levensweg.

Aan de andere kant:

Wie zich met alle energie richt op het pad van transfiguratie weet dat dit proces alle aspecten omvat van de persoonlijkheid, zeker ook de meer subtiele, onzichtbare aspecten. De nieuwe ziel is een voertuig dat wordt opgericht in het ethervoertuig, het ‘lichaam in het midden’. Het donororgaan dringt binnen in het etherlichaam van de ontvanger en brengt er andere krachten en vibraties binnen, die lang niet altijd overeenkomen met de hogere vibraties waarnaar de transfigurist streeft. Dit, samen met de heftige inwerkingen van immuunonderdrukkende medicatie, kan grote effecten hebben op de weg naar transfiguratie.

Grondwet artikel 11

Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.

Bron: artikel uit Tijdschrift Pentagram 2018-2 , geschreven door Ruud Maatman (arts)

DOWNLOAD PENTAGRAM 2018 NUMMER 2

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER LEVEN EN DOOD