Drie aspecten van magie volgens Karl von Eckartshausen – een gedeelte uit het ‘De magische krachten van de natuur’


BESTEL DE MAGISCHE KRACHTEN VAN DE NATUUR – VAN € 14.00 VOOR € 7,50

Karl von Eckartshausen (fakkeldrager van het Rozenkruis 12).beschrijft in De magische krachten van de natuur onder andere hoe de microkosmos tot haar huidige gedaante is gekomen. ‘De eerste mens, Adam, had een prachtig lichtkleed ontvangen. Door de uitdrijving uit het Paradijs heeft de mens dit lichtkleed verloren. In ons binnenste resteert nog een kleine lichtvonk die door het louterende vuur van de goddelijke alchemie hoopt weer het volledige lichtkleed te bezitten.’ Hieronder volgt een gedeelte over magie uit ‘De magische krachten van de natuur’.

Als men nu ziet dat de magie door de vaderen van voor de zondvloed in Chaldea, Perzië, Arabië, Egypte, in het beloofde land, Griekenland en andere landen beoefend werd en er hier en daar nog gezelschappen in stand hebben kunnen houden, die met behulp van traditie deze goddelijke kunst hebben voortgeplant, dan zou het zeer wel mogelijk zijn dat de ware magie zich hier en daar  vermengd heeft met de religie van het land en daardoor in het geheel niet meer herkenbaar is. Ja, het is zelfs mogelijk dat sommige personen of gezelschappen haar door misbruik hebben doen ontaarden en haar hebben aangewend voor ongeoorloofde praktijken.

Met goed recht kan men daarom de magie in drie aspecten verdelen:

  1. In magiam divinam (de goddelijke magie)
  2. In magiam humanam (de menselijke magie)
  3. In magiam superstitiosam sive siabolicam (de magie van het bijgeloof)

De ware, goddelijke magie heeft vooral betrekking op de juiste, ware godsdienst en geeft onderricht met betrekking tot de Schepper en het schepsel. Zij onderwijst ons in de hoge, goddelijke, voor de natuurmens niet te begrijpen en te geloven mysteriën, voorspelt ons toekomstige dingen, maakt ons de omgang mogelijk met de mundo intelligentiarum of engelen, leert ons wonderen te verrichten, opent ons hart van de natuur en schenkt ons het beeld en de voorsmaak van de toekomstige eeuwige vreugde en heerlijkheid.

De menselijke magie vindt weliswaar haar oorsprong in de goddelijke magie, maar werd door menselijke toevoegingen en nieuwe, belachelijke ceremoniën vermengd en verduisterd. Zonder twijfel kunnen er nog merkwaardige dingen mee bewerkstelligd worden, hetgeen echter niet aan te raden is.

De magie van het bijgeloof heeft niets te maken met de ware magie; zij maakt alleen schandelijk misbruik van haar goddelijke namen. Eigenlijk zou ze geen magie genoemd mogen worden, omdat ze vol is van bijgeloof, afgodendienst en hulpdiensten van gevallen, onreine geesten, die nog steeds in de duisternis mogen werken met behulp van natuurlijke dingen, en die de onwetenden en goddeloze mensen mogen misleiden. Men zou het nigromantia moeten noemen. De Egyptische pseudomagiërs en Simon de magiër en ook de wijze vrouw van Endor beoefenden deze ongeoorloofde kunst.

Als men van twee hoofdprincipes uitgaat, namelijk het principe van het licht en het principe van de duisternis, kan men de magie in twee aspecten verdelen: (1) de magie van het licht; (2) de duistere magie. Wij weten uit de Bijbel dat er goede engelen en gevallen engelen bestaan. Eerstgenoemden werken ter glorie en verheerlijking van God, laatstgenoemden echter, als verstotenen en klaarblijkelijke oproerlingen, doen het tegendeel.

Alvorens verder te gaan moet ik iets vertellen over de wonderbaarlijke constructie van de mens, om aan te tonen hoe voor de hand liggend het is dat de geesten op hem inwerken en dat hij meester over de geesten zou worden. De mens bestaat uit;

  1. het lichaam,
  2. de ziel,
  3. de geest

Uit het scheppingsverhaal is ons bekend dat eerst de gehele wereld met alles wat daarbij hoort geschapen werd, alvorens God de mens schiep. De mens was  het meesterwerk van de schepping, het compendium van de gehele natuur, deelhebber aan alles wat zich in de grote wereld bevond. Daarom werd hij door de wijzen de ‘kleine wereld’, microkosmos, genoemd.

Zijn lichaam ontving hij ex quinta essentia van de elementen. De eerste mens, Adam, heeft zijn schone lichtlichaam ontvangen van een geconcentreerde licht- en elementen-kracht, in een tijd waarin de elementen nog niet door de vloek van elkaar gescheiden en gesplitst waren, aangezien er toen, om zo te zeggen, alleen één enkel kracht-element bestond. Door de val heeft de mens dit lichtlichaam verloren, waarna zich het grote tastbare manifesteerde. Het lichtwezen keerde zich echter naar binnen en verborg zich in een kleine vonk. De mogelijkheid dit licht-lichaam te herwinnen heeft zich binnenin de mens als een zaadkorrel opgesloten, en de mens heeft de vaste hoop dit prachtige, verheerlijkte lichtlichaam eenmaal te herkrijgen bij de verbranding en transmutatie van alle dingen, teweeggebracht door de goddelijke oer-scheikunde. De grote wereld van de elementen, a centro terrae tot aan de vaste sterren, is aldus de materie uit welker geconcentreerde quintessens het lichaam van de mens gevormd werd.

Zijn ziel heeft hij ontvangen uit de bovenste hoge zee van licht en uit de Aeschmaym, uit de engelen- en geestenwereld, ex mundo intelligentiarum. Het is gemakkelijk in te zien dat dit de weg is waarlangs de engelen op de mens kunnen inwerken en de mensen op de engelen. Het is het kanaal van de ware magie. De ziel van de mens is blijkbaar kunstig samengesteld uit een lichamelijk en een geestelijk wezen. Door haar geestelijke aspect is zij in staat tot hoge begrippen en bezit zij eigenschappen van de genoemde geestenwereld. Daardoor heeft zij het vermogen binnen te dringen in de geest van de mens, die in het binnenste van de ziel zetelt. Het lichamelijke aspect verkreeg zij uit de Spiritu mundi.

Deze wereldgeest is zo verfijnd dat hij alles doordringt; toch is hij nog materieel en verkrijgt zijn voeding uit het duistere deel van de grote wereld. Dit deel van de ziel ontvangt vele impressies uit de grote wereld en heeft vandaar haar neigingen en haar gemoed, en kan met behulp van deze bijzonder ijle materie werkzaam zijn in de materie van het lichaam, zoals het ijlste deel van dit grovere lichaam wederom het materiële aspect van de ziel kan beïnvloeden. Zo kan de commercium inter animam et corpus tamelijk eenvoudig verklaard worden.

Zijn geest ontvangt hij rechtstreeks uit het hart van God. Dit is de adem Gods, die in de neus van de mens geblazen werd, waardoor zijn uit de grote wereld afkomstige ziel een levende ziel wordt, dat wil zeggen een ziel die ex essentia Dei onvergankelijkheid en onsterfelijkheid ontvangen heeft. Dit is het kanaal waarlangs het mogelijk is de grootste kabbalist en een verus Theologus te worden en rechtstreeks met God in contact te treden.

Wij zien  dat in dit wonderbaarlijke gebouw de ziel in het midden staat en de mogelijkheid bezit, óf de wereld van de geest, het binnenste van God te betreden, dan wel de wereld van het lichaam, de uiterlijke wereld. Zoekt de ziel van de mens binding met de geest, dan wordt hij een goddelijke magiër omdat hij door de kracht van de geest, die hem door God werd inademd, boven alle engelen en aartsengelen komt te staan en dezen, indien God het toestaat, tot zijn dienaren maken kan en wondere dingen verrichten kan. Zoekt zijn ziel echter contact met de elementen, hoe gemakkelijk kan zij zich daar verontreinigen!

Het is waar dat de mens die de sleutel tot de magie bezit – zodat hij met zijn ziel de mundum intelligentiarum of de engelen- en geestenwereld betreden kan – dankzij de door God in de natuur gelegde kracht en orde in staat is, engelen tot leermeester te krijgen en van hen grote geheimenissen te leren kennen.

Maar wee en nogmaals wee de mens die, hetzij met opzet hetzij uit grote onwetendheid, zich inlaat met zwarte magie. Als de ziel van de mens zich afkeert van de geest en zich verbindt met de elementen, dan ontsluit de mens de poort tot de boze geesten die onder de hemel in de duisternis van deze wereld heersen.

Niemand zal het in twijfel trekken dat er niet alleen goede geesten zijn, maar ook boze en dat dezen, als voormalige engelen des lichts, in het bezit zijn van grote natuurgeheimen, die voor de mens verborgen zijn, en dat zij, om binding met hem te kunnen maken en zijn ziel van God af te houden, deze gaarne aan de mens ter beschikking stellen. Er zijn dus goede redenen zich te behoeden voor zwarte magie, omdat zij menigmaal in de gedaante van de ware magie wil binnensluipen.

Een mens die niet tevoren de geesten terdege beproeft heeft, of zij uit God zijn, en die, gedreven door een al te sterke neiging naar de verborgen wetenschappen, zich blindelings aan zijn passie overgeeft, bewandelt een gevaarlijk pad, dat nog des te gevaarlijker wordt, omdat hij misschien magische praktijken beoefenen kan in de veronderstelling een goddelijke magiër te zijn, hoewel hij, goed bekeken, een necromant is. Wie ervan op de hoogte is dat boze geesten de gedaante van engelen des lichts kunnen aannemen, zal ervan overtuigd zijn dat een nauwkeurig onderzoek zeer nodig is.

INHOUDSOPGAVE

Inleiding door professor Antoine Faivre

De magische krachten van de natuur

Woord vooraf van de uitgever van de eerste Duitse druk
Over magie in het algemeen
De astrale geest
De wetenschap
Grondbeginselen
De oorsprong van de toverkunst
Het goddelijke en het menselijke
Over de morele vervolmaking van de mens

Catechismus van de hogere chemie

Vraag en antwoord

  1. Eerste kernpunt: Over de gehechtheid aan het licht
  2. Tweede kernpunt: Over de zeven hulpmiddelen om het licht deelachtig te worden
  3. Derde kernpunt: Over de tien lichtgeboden
  4. Vierde kernpunt: Het Onze Vader en de groet der engelen
  5. Vijfde kernpunt: Een volgeling van het licht reinigt het onreine en bewerkstelligt het goede

Bron: De magische krachten van de natuur door Karl von Eckartshausen

BESTEL DE MAGISCHE KRACHTEN VAN DE NATUUR

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN KARL VON ECKARTSHAUSEN