Legende over de geboorte van Krishna, hoofdstuk 1 van de Srimad Bhagavatam of Bhagavata Purana

 

Koning Kamsa, de machtigste en meest tirannieke vorst van zijn tijd, had een zuster die hij teder beminde. Deze geliefde zuster Devaki, stond op het punt om te trouwen met Vasudeva. Als teken van zijn broederlijke liefde schonk de koning het bruidspaar vele kostbare geschenken en hij verklaarde dat hij zelf hun rijtuig zou besturen.

Toen de tijd was aangebroken vervulde hij zijn belofte, en Devaki en Vasudeva voelden zich zeer gelukkig bij de gedachte dat de alom gevreesde vorst hun voertuig zou besturen.

Overal langs de weg werden zij toegejuicht en alle mensen waren vervuld van vreugde en geluk. Alles verliep goed totdat koning Kamsa plotseling een stem uit de menigte hoorde zeggen:

‘O gij dwaas, wie rijdt daar zo vrolijk rond? Weet gij niet dat de achtste vrucht van haar schoot de oorzaak zal zijn van uw dood?’

Hierop sprong de gevreesde Kamsa op van zijn plaats, trok zijn zwaard en zou zijn zuster ter plaatse hebben gedood als Vasudeva niet tussenbeide was gekomen en de koning gesmeekt had om zijn pasgetrouwde vrouw te sparen, waarbij hij hem eraan herinnerde dat niet Devaki zelf, doch haar achtste kind de oorzaak van zijn dood zou zijn.

En om de vrees van de koning weg te nemen, beloofde hij hem dat elk van zijn kinderen aan hem, Kamsa, zou worden overgeleverd opdat hij ermee kon doen wat hij wilde. Op deze wijze bracht hij koning Kamsa tot kalmte.

Inderdaad vervulden Vasudeva en Devaki deze belofte aan Kamsa, die na elkaar zeven van de kinderen die hen in de loop der tijden geboren werden, doodde. Dit smartte de ouders natuurlijk diep, doch met geen mogelijkheid was aan de hand van de wrede koning te ontkomen.

Toen tenslotte de tijd naderde dat het achtste kind geboren zou worden, beval Kamsa dat Vasudeva en Devaki in de gevangenis zouden worden geworpen. Zo werden zij dus samen in dezelfde kerker geworpen en met dezelfde ketenen gebonden.

Daar zij nu hulp noch vrienden hadden, waren zij zeer bedroefd in hun hart. Hun enige troost was om te bidden tot de almachtige, alles liefhebbende God; dus baden zij beiden dringend en oprecht uit de diepste diepten van hun hart en smeekten zij God om hen en hun kind te beschermen.

Terwijl zij zo vurig baden, verloren zij het bewustzijn. In het halfduister van die bewusteloosheid zagen zij plotseling een lichtstraal; en in dat licht loste de dichte, duistere wolk van ellende waarin zij gehuld waren plotseling op en daarmee verdween ook het jarenlang opgezamelde leed.

Als de zon van blijdschap en vrede verscheen de Heer van Liefde hen en met zijn glimlach vol van goedheid heelde hij hun wonden, sprak hen moed in en wekte hen op. Zij werden volledig in zijn liefde opgenomen en voelden zich nog gelukkiger toen zij hem de volgende zoete woorden hoorden uitspreken:

‘Vader en moeder, droog uw tranen. Ik ben eindelijk gekomen om u te redden en alle goede mensen te verlossen. De aarde zal zich niet langer beklagen. De dagen van de slechten onder de mensen zijn geteld. De ellendige Kamsa zal sterven. Dan zal er weer vrede en goedheid op aarde zijn.

Open uw ogen en zie hoe Ik als uw kind geboren wordt. Vader, breng Mij naar het huis van uw goede vriend koning Nanda in Gokula. Zijn vrouw, koningin Yasoda, heeft zojuist het leven geschonken aan een dochter. Ruil Mij in voor die dochter. Breng haar hier in deze gevangenis en laat Mij achter in de schoot van Yasoda, die dan zal slapen. Niets zal Mij in de weg staan.’

Zo gebeurde het dat Krishna, die de mens uit zijn slavernij zou verlossen, geboren werd in een gevangeniscel van koning Kamsa. Devaki kuste het lieve gezichtje van haar kind en vergat alle gevaar, doch Vasudeva herinnerde zich de opdracht die hij in het visioen had ontvangen.

Hij drukte het kind tegen zich aan en op hetzelfde moment dat hij gereed was om de gevangenis te verlaten, werden zijn ketenen verbroken en openden de gevangenisdeuren zich. Hij stak de rivier Yamuna over, en zonder enige tegenstand op zijn weg te ontmoeten, verwisselde hij zijn zoon voor het kleine dochtertje van Yasoda.

Terugkerend met het kleine meisje, legde hij haar in de schoot van Devaki. Toen sloten zich de deuren van de gevangenis weer en bevond hij zich weer in ketenen geboeid.

Vroeg in de morgen hoorde Kamsa van de geboorte van een dochter voor Devaki en Vasudeva en hij haastte zich naar de gevangenis om het kind te zien. Vasudeva smeekte hem het leven van het kind te sparen omdat er toch geen gevaar kon schuilen in een meisje.

Doch Kamsa luisterde niet naar zijn smeekbede. Hij greep het kind stevig bij de voetjes vast, hief het hoog in de lucht om het tegen een steen te pletter te slaan, toen, o wonder, het kind uit zijn demonische greep glipte en ver boven hem de vorm aannam van de goddelijke Moeder, die op hem neerkeek zeggende:

‘Ellendeling, denkt gij de wil van de Almachtige te kunnen ontgaan? Zie, uw vernietiger bevindt zich in goede gezondheid in Gokula.’

Na deze woorden gesproken te hebben, verdween zij en koning Kamsa beefde. Op dezelfde morgen werden alle inwoners van Gokula van vreugde vervuld toen zij hoorden dat een zoon was geboren in het huis van hun geliefde koning Nanda.

En Yasoda, de koninklijke moeder, niet wetend dat de kinderen verwisseld waren, keek vol vreugde neer op het lieve gezichtje van haar zoon.

Bron: Srimad Bhagavatam, Krishna legenden