Het begin van het boek ‘Het kind van overal en nergens’ van Jaap Dijkstra, hoofdstukken 1 en 2

 In het boek ‘Het kind van overal en nergens – een verhaal over Sem en zijn reis in het land zonder tijd’  van Jaap Dijkstra komen universele levenslessen en filosofische en spirituele thema’s speels en treffend aan de orde. De hoofdpersoon Sem heeft niet alleen bijzondere ontmoetingen met Krista, het kind van overal en nergens, maar ook met een leeuw, een reus en een draak. Hieronder volgt het begin van het verhaal.

Daar loopt Sem, helemaal alleen in het bos. Voor het eerst in zijn leven is hij in z’n eentje zo ver van huis. Normaal gesproken loopt hij altijd met zijn vader en moeder in het bos, elke zondagmiddag. Het voelt best stoer om hier alleen te zijn, maar hij moet wel, want hij wil iets controleren waar hij geen pottenkijkers bij kan gebruiken. Zondag heeft hij iets meegemaakt, en hij kan bijna niet geloven dat het echt gebeurd is. Was het misschien toch een droom? Nee, dat was het niet, dat weet hij eigenlijk wel zeker. Maar hij kan het nog steeds niet geloven.

Hij heeft het ook op school verteld, maar zijn klasgenoten vonden het maar een raar verhaal. En eerlijk gezegd, het is ook raar. Maar vanmiddag komt er een eind aan alle twijfel.

Gelukkig is het mooi weer op deze woensdagmiddag. De zon schijnt, de lucht is blauw met hier en daar een wolkje. Lekker warm, niet te heet. Hij kent het bos als geen ander, want zijn vader is boswachter en hij gaat vaak met hem mee. Van mama mag hij eigenlijk niet alleen het bos in, bang dat hij verdwaalt. Wat een onzin, dat gezeur altijd van dit moeten dat mag niet. Hij is lang genoeg gehoorzaam geweest, daar moet maar eens een eind aan komen. Alsof hij zelf niet kan nadenken en beslissen.

Natuurlijk, ze is ook wel lief, maar hij is geen klein kind meer. De baas spelen doet ze maar op de school waar ze juf is. Mama is vast wel ook een leuke juf. Misschien had hij toch even moeten zeggen wat hij ging doen. Want als er iets gebeurt … Nee, toch beter van niet, hij weet heus wel wat hij doet. Niemand mag het weten. Ook papa en mama niet. Sem en zijn ouders Evelien en Allard wonen in een gezellig huis midden in het bos en hij voelt zich hier heel gelukkig. Hij houdt van de natuur. Het lijkt wel of de bomen en de bloemen en planten en de dieren bij hem horen. Alsof het allemaal van hem is. Dat is het natuurlijk niet, maar hij kan er alles doen wat hij leuk vindt: spelen, in de bomen klimmen, hutten bouwen en wandelen zoals nu.

Daar op de hoek van de volgende kruising staat een hele oude dikke boom. Op zijn verjaardag deden ze een speurtocht met opdrachten. Bij die boom was de opdracht: ‘Hoeveel kinderen kunnen in een kring om de boom staan.’ Noor, Bas, Heleen, Jasper, Kees en Sem zelf hielden elkaars handen vast. Ze stonden in een kring om de boom. Met hun gezicht stijf tegen de stam gedrukt. De boom was dus zes kinderen dik.

De dikke boom, daar gaat het om. Zondag merkte hij dat er iets heel bijzonders mee is. Ze waren samen aan het wandelen en hij wilde papa en mama laten schrikken. Dus liep hij hard vooruit en verstopte zich achter de dikke eik. Zijn hart bonkte … zouden ze hem zien? Zouden ze schrikken?

Hij keek stiekem langs de boom. Ze waren er nog lang niet. En toen gebeurde er ineens iets geks. Het werd helemaal stil in hem. Zij hart bonkte niet meer zo hard, en hij ‘voelde’ de boom. Niet alleen tegen zijn buik, maar ook binnenin zijn lijf … ergens in de buurt van zijn buik. Het voelde zo vreemd en prettig tegelijk dat hij nergens anders meer aan kon denken. Ook niet aan het verstoppen.

‘Hé Sem, geef me eens een knuffel.’ Hè? Sem keek om zich heen … Niemand te zien. En nog een keer klonk het: ‘Hé Sem, geef me eens een knuffel.’ Het zal toch niet … ja, het leek echt alsof de boom het zei. Kom op … een boom kan toch niet praten!? Nee, dat kan natuurlijk niet Een boom kan niet praten! Toch hoorde hij een stem, die niet van buiten kwam, maar ergens uit Sem zelf … in de buurt van zijn borst.

Ongeveer net als die keer dat zijn bal was lek getrapt en hij geen nieuwe mocht kopen. Stiekem wilde hij toen geld uit de portemonnee van mama halen. Maar op dat moment hoorde hij ook zo’n stem van binnen: ‘Hé Sem, niet doen!’

‘Nou, hoe zit dat, krijg ik nou nog een knuffel?’ Een beetje aarzelend sloeg Sem zijn armen om de boom heen. Het voelde vertrouwd. Hij drukte zich er strak tegenaan. Daar stond hij met z’n armen wijd tegen die dikke boom. Zijn wang legde hij er ook nog tegenaan.

Het was maar goed dat niemand dat heeft gezien, want het zou vast een raar gezicht zijn geweest. Het gevoel in zijn buik werd sterker en er ging een soort trilling door zijn lijf. Opeens liepen er tranen over zijn wangen.

‘Waar zou Sem toch zijn?’, vroeg papa aan mama. Ze waren al een aardig stukje verder gelopen. Hij was helemaal vergeten dat hij ze zou laten schrikken. Met de mouw van zijn shirt veegde hij zijn tranen af en kwam achter de boom vandaan. Nog steeds verbaasd en een beetje licht in zijn hoofd huppelde hij achter ze aan. Het lopen ging zo makkelijk. Alsof het bospad een matras was.

Mama keer achterom: Hé, Sem wat is er?’ Ze stonden stil en wachtten op hem. ‘Oh niks,’ hij wilde het niet vertellen. Huilen omdat je tegen een boom aanstaat, het moet niet gekker worden. Mama wilde het toch weten. ‘Ik zie dat er wat is, je ogen zijn een beetje rood. Heb je gehuild?’

Toen vertelde hij het toch maar. Mama gaf hem een knuffel en zei: Bomen kunnen inderdaad niet praten. Maar je kan er wel heel blij en gelukkig van worden.’ Toen vertelde papa dat het een eik is die er misschien al honderd jaar staat. En dat hij ook gelukkig wordt van al die bomen en planten en dieren. En van mama en van Sem.

Toen hij het de volgende ochtend op school vertelde lachte Nico hem uit: ‘Ha, ha, bomen kunnen niet praten man.’ Er waren nog een paar kinderen die moesten lachen. Karin begreep het wel: ‘Wij hebben thuis een boek waarin dieren kunnen praten. En bloemen en bomen ook.’ Noor en Suzan knikten instemmend. Gelukkig vond niet iedereen het gek, maar toch had hij spijt dat hij het gezegd had.

Nu staat hij weer voor de prachtige oude eik. Nu komt het erop aan. Nog ongeveer dertig stappen. Als een grote reus staat hij daar. De stevige takken strekken zich uit als grote armen. De bladeren ruisen zachtjes in de wind. Aarzelend loopt hij op de boom toe. Hij overweegt zijn schoenen uit te doen, want het is net alsof hij thuis komt. Maar hij doet het toch maar niet, want ls zijn sokken vies worden vraagt mama misschien waar hij is geweest. Dat moet niet gebeuren. Vanaf nu mag niemand hier meer van weten. Dit is zijn geheim.

Nog een paar stappen, dan weet hij of hij zichzelf voor de gek heeft gehouden. Stel je voor  dat het een gewone eik is. Net als alle andere eiken in het bos, helemaal niets bijzonders. Dat zou een teleurstelling zijn Had hij nou maar niks op school verteld. Misschien hebben ze gelijk en is het allemaal onzin. Zal hij maar gewoon terug naar huis gaan?

Sem staat midden op het bospad te twijfelen. Wat staat de boom daar prachtig. De wortels grijpen zich als klauwen  vast in de grond. De dikke takken komen uit de stam tevoorschijn en vertakken zich in dunnere die uitmonden in twijgjes waaraan de bladeren groeien. Het mooie frisse bladerdek staat als een soort hoed op de stam … Wat kan een boom toch prachtig mooi zijn. Sommige kinderen hebben een poes of en hond waar ze van houden, zou je ook van een boom kunnen houden? Zo voelt het wel een beetje.

Maar wat is dat? … Eén van de voorste takken beweegt. Alsof hij zeggen wil: ‘Kom maar naar me toe.’ De boom wenkt hem? Als door een sterke magneet wordt hij bijna naar de boom getrokken. Ineens staat hij weer met zijn armen wijd tegen de boom aan, net als zondagmiddag. Wat een stilte en rust, dit is heerlijk. Het is dus toch echt.

Links staat een struik met de takken en bladeren tegen de boom aangegroeid. He? … Komt er nou licht uit de struik? Nog eens goed kijken … Allemachtig … Er komt inderdaad een heel flauw lichtschijnsel tussen de stam van de boom en de struik door. Hij doet een stap dichterbij. Het lijkt alsof het uit de boomstam komt. Maar hoe kan dat? Licht in een boomstam? Nieuwsgierig buigt hij zich voorover en schuift voorzichtig de bladeren en takken opzij. Uit een groot gat in de boom komt een klein beetje licht.

Nou zit er onderin zo’n oude boom wel vaker een gat. Maar dat er licht uitkomt, dat is niet gewoon. Sem duwt de struik verder opzij en schuift dicht langs de boomstam in de richting van het gat. Nu hij ervoor staat is het vele groter dan het eerst leek. Als hij zich een klein beetje bukt, kan hij er zo door naar binnen. Een poortje, daar lijkt het op. Hoe zal het daarbinnen eruit zien?

Sem is niet bang uitgevallen, maar toch durft hij niet zo goed naar binnen. Het is half donker. Had hij maar een zaklamp meegenomen, nu ziet hij geen klap. Hij zal toch naar binnen moeten. Sem raapt alle moet bij elkaar en stapt met zijn ene voet naar binnen. Er is grond waarop hij kan staan. Nog even stampen om te voelen of het sterk genoeg is, het voelt wel stevig. Nou bukken en zijn hoofd naar binnen. Zij hart klopt in zijn keel. Achter het gat is kennelijk een lege ruimte. Hij trekt ook zijn andere been naar binnen en probeert rechtop te staan. Het is hoog genoeg, want hij stoot zijn kop niet. Er gebeurt gelukkig niks. Er heerst een vredige stilte hier binnen. Langzaam raken zijn ogen gewend aan het kleine beetje licht. Het is een soort hol waarin hij terecht gekomen is.

Wat is dit voor hol? Misschien ligt hier ‘s nachts wel een eng beest te slapen. Een vos, een das, een wilde hond? Zijn hart begint steeds sneller en harder te bonken. Als dat beest zometeen terugkomt, en schrikt dat hij hier binnen is, valt het hem vast aan, en dan? Snel maar weer naar buiten … Maar dan ziet hij in een hoek van het hol een trap naar boven.

Huh? … een trap in een holle boom? De gedachten die hem bang maakten zijn even verdwenen en hij loopt voorzichtig naar de trap. Die is uitgehakt in de wand van het hol. Het is niet goed te zien waar die trap boven eindigt. Eén, twee, drie … zeven treden naar boven. Verder kijken kan niet.

Dan ineens blijft hij stokstijf staan en de schrik slaat hem om het hart. Buiten het hol komt er iets dichterbij. Ja hoor, daar heb je het al. Er kraken takjes en er is geluid van voetstappen. Zijn hart bonst weer in zijn keel en het zweet breekt hem uit. Hij gaat stil in een hoekje naast de trap zitten en kijkt gespannen naar de ingang van het hol. De voetstappen komen dichterbij … Ze komen in de richting van de boom. Even is het stil. Daarna klinkt er geschuifel om de boom, en dan een vreemd geluid: ‘Psssssst …’

Sem houdt zijn adem in en verwacht elk moment de kop van een eng beest voor de ingang van het hol te zien.

Maar de voetstappen gaan weer weg. Sem haalt diep adem. Misschien was het een wandelaar die tegen de boom heeft geplast. Hij komt uit zijn donkere hoekje tevoorschijn en haalt nog eens diep adem. Hij kan er weer vandoor gaan, maar dan weet hij niet waar de trap heen gaat. En hij is er nu toch. Tree voor tree gaat hij voorzichtig naar boven, maar ver kan hij niet kijken. Het is alsof de trap vanaf de zevende tree in een wolk verdwijnt. Iets wat lijkt op mist. Voorzichtig stapt hij op de vijfde tree, duwt zijn haar tegen de wolk en komt langzaam in de mist terecht. Er is niks te zien, zo dicht is de mist. Zonder angst neemt hij de zesde tree en de mist wordt dunner. Op de zevende trede steekt hij boven de mist uit … en wat hij dan te zien krijgt?

Bron: Het kind van overal en nergens – een verhaal over Sem en zijn reis in het land zonder tijd van Jaap Dijkstra en Eva Gruijters