De ogen openen voor de mysteriën van God, het begin van het achtste boek van het Corpus Hermeticum

Hermes Trismegistos spreekt:

‘Ook van het volgende, o Tat, zal ik u de betekenis uitvoerig verklaren, opdat u de ogen mogen opengaan voor de mysteriën van God, die boven alle naam verheven is.
Begrijp, in innerlijke aanschouwing, hoe Hij, die voor de grote massa onzienlijk schijnt te zijn, voor u het meest openbaar zal worden.

Want Hij zou niet werkelijk Zijn indien Hij niet onzienlijk was. Want al wat zichtbaar is, is geworden, is eenmaal tot openbaarheid gekomen.

Het Onwaarneembare echter is in alle eeuwigheid, want het heeft niet van node zich te openbaren: het is eeuwig en máákt alle dingen openbaar.

Het brengt voort zonder zelf voortgebracht te zijn; het vertóónt zich niet in enige waarneembare vorm, maar schénkt een waarneembare vorm aan alle dingen.

Want slechts het geschapene heeft een waarneembare verschijning. Immers geboorte, wording, is niets anders dan in-het-zichtbare-treden.

De Ene-Zonder-Geboorte is bijgevolg zowel zonder waarneembare verschijning als onzichtbaar; maar daar Hij alle dingen vorm geeft, wordt Hij door alles en in alles zichtbaar, en dat wel het meest voor hen aan welke Hij zich openbaren wil.

Daarom, mijn zoon Tat, bid bovenal de Heer, de Vader, de Enige, die niet de Ene, maar de Oorsprong van de Ene is, het genadiglijk zo te willen beschikken, dat gij deze God, die zo ontzaglijk groot is, zult mogen aanschouwen, al heeft Hij nog slechts één van zijn stralen over uw bewustzijn doen lichten.

Want slechts het zielebewustzijn zíet het onzienlijke, omdat het zelf onzienlijk is.

Indien gij het kunt, o Tat, zal Hij voor de ogen van uw geestziel zichbaar worden, want in milde overvloed vertoont de Heer zich in het ganse universum.’

Bron: De Egyptische oergnosis van J. van Rijckenborgh – deel 2, het achtste boek van het Corpus Hermeticum