Jacob Slavenburg: het dogma van het zoenoffer is niet terug te voeren op de leringen van Jezus en het vroegste christendom

Jacob Slavenburg over kruisdood en opstanding in Opus Posthuum.022

Aan de historiciteit van de kruisdood van Jezus hoeft amper getwijfeld te worden. Dat deed men in het vroege christendom ook niet. De bronnen zijn dienaangaande vrij eensgezind. Wat wel verschilt is de betekenis die aan de kruisdood wordt gegeven. Paulus heeft daar het een en ander over geschreven in zijn brieven. Dat heeft mede geleid tot de vorming van een geloofsfeit.

De Apostolische belijdenis kent reeds de formule: ‘Ik geloof…in Jezus Christus … die geleden heeft onder Pontius Pilatus, gekruisigd is, gestorven en begraven, die neergedaald is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden.’

Latere geloofsbelijdenissen, zoals de Niceno-Constantinopolitanum handhaven in grote lijnen deze formule, al wordt de passage over de kruisiging uitgebreid met een reden: ‘die voor ons gekruisigd is …’. Hier zien we de theorie van het zoenoffer verschijnen.

Het dogma van de verzoening kunnen we niet terugvoeren op de leringen van Jezus en het vroegste christendom. Sinds de Duitse onderzoeker Rudolf Bultmann in de eerste helft van de twintigste eeuw opperde dat de lijdensaankondigingen van Jezus hem na zijn dood door latere christenen in de mond zijn gelegd, zijn dood en ook opstanding als heilsfactoren op de tocht komen te staan.

Bultmann rekende in zijn geruchtmakende boek ‘Jesus’ overigens ook af met de ‘mythe’ van de avondmaalswoorden. Het zijn volgens Bultman liturgische spreuken uit de hellenistische avondmaalsviering die een ouder bericht daarover verdrongen hebben.

Jezus is gestorven aan het kruis. Dat lijkt een historisch feit. In het vroegste christendom werd het beeld van de kruisiging vaak ‘vergeestelijkt’. Paulus heeft het over de kruisiging van de oude mens, waardoor de nieuwe mens tot opstanding kan komen. In die zin werd de kruisiging van Jezus als een lichtend voorbeeld gezien. Het was de opening van een nieuwe weg.

Zo lezen we ook van Jesus in het evangelie van Thomas dat iemand die niet zoals hij ‘zijn kruis opneemt’ hem niet waardig zal zijn. Verder wordt er in dit evangelie nergens over kruis en opstanding gesproken. Een afgeronde theologie over het kruis is van latere datum.

Bij de kruisdood hoort ook de opstanding. De kerk predikt een lichamelijke opstanding op de derde dag. In deze tijd komt men, ook in theologische kringen, steeds meer op dat platte eendimensionale beeld terug. Lees de verschijningen van Jezus als visioenen en ‘niet als een bewijs van lichamelijke opstanding’ stelt Kuitert in ‘Jezus: nalatenschap van het christendom’.

Het oudste bijbelse evangelie, dat volgens Marcus, vermeldt overigens niets over de opstanding. Wel vinden we in sommige vertalingen (zeker de oudere uitgaven) een ontroerend verhaal over de verschijning van de opgestane aan Maria Magdalena. Zij wordt door de anderen niet geloofd en ten slotte verschijnt de opgestane dan zelf aan de elf overgebleven apostelen. Het betreft hier echter een toevoeging.

Toen gedacht werd, en dat was ruim achttien eeuwen het geval, dat Marcus jonger was dan Mattheüs en Lucas (Augustinus ‘degradeerde‘ het Marcus-evangelie zelfs tot een soort uittreksel van Mattheüs), schonk men daar nauwelijks aandacht aan. Nu gebleken is dat niet Marcus aan Mattheüs ontleend heeft, maar juist andersom, komt deze zaak in een wat ander daglicht te staan.

Moderne bijbelwetenschappers gaan ervan uit dat er in het vroege christendom naast een of meer verzamelingen van Jezus-woorden ook een ‘kruisverhaal‘ circuleerde. Amerikanen hebben er zelfs een naam aan gegeven: het Cross Gospel. De tekst van dit ‘Evangelie van het kruis‘ zou als basis gediend kunnen hebben voor zowel het Evangelie volgens Marcus als ook het apocriefe Evangelie van Petrus. In dat laatste evangelie is ook geen sprake van een lichamelijke opstanding.

Weinig tot niets wijst erop dat in het vroegste christendom de opstanding van Jezus als een lichamelijke opstanding beleden werd. Paulus is wel het meest duidelijk. Hij noemt een aantal apostelen aan wie de verrezen Christus verschenen is en schaart zichzelf als laatste in de rij (1 Korinthiërs 15:8). Zijn beschrijvingen met de ontmoeting met Christus laten weinig ruimte voor de opvatting van een ‘lijfelijke‘ ontmoeting met de opgestane Jezus.

Lange tijd heeft men de opstanding als een geestelijke opstanding ervaren, waarbij de kerkvaders op het breukvlak van de tweede en derde eeuw nog ruimte gaven aan een geloof in een gematerialiseerde gestalte van Jezus en een opstanding in ‘het oude vlees‘ een onzinnige gedachte vonden.

Het vroegste christendom, inclusief ‘Paulus‘, wordt bijna altijd bekeken door de bril van de bijbelse evangelisten die pas decennia later hun bevindingen aan het papier toevertrouwden. We hebben in het bovenstaande betracht het vroegste christendom te ontdoen van deze bril en hebben daardoor een ander beeld gekregen. Wellicht voor velen een minder vertrouwd beeld. Maar in ieder geval een puurder beeld.

Ik zou het later kerkelijk/theologische beeld willen aanduiden met ‘Jezus Christus’. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen Jezus en Christus, terwijl dat in vroege bronnen nog wel het geval is. Zelfs de ‘Christus Jezus’ van Paulus wordt gelezen alsof er Jezus Christus staat.

Zowel in het joodse christendom, als in de opvattingen van Paulus, was er volop ruimte voor een Christus-opvatting als kracht die ‘op Jezus was gekomen’. De joodse christenen zagen deze verbinding in werking treden bij de doop in de Jordaan. Paulus refereert daar niet aan. Hij geeft ruimte aan de opvatting dat Christus de opstandingskracht is, mogelijk gemaakt door de aardse Jezus, ‘geboren uit een vrouw’.

Bron: Opus Posthuum – een onthullende blik op het vroegste christendom, Jacob Slavenburg