De verzoeking in de woestijn op de mysterieweg, esoterische betekenis van het verhaal waarin Jezus wordt verzocht door satan of de duivel

Ook Jezus werd na de bewustwording van zijn ware zelf meedogenloos met de krachten van de zintuiglijke wereld en schaduwwereld geconfronteerd. Wanneer in een mens het ware zelf tot bewustzijn komt, laten de krachten van de zintuiglijke en demonische wereld zich in hun volle omvang gelden. Zij tonen dan pas goed hun ware aard en proberen de mens binnen hun sfeer vast te houden.

Via zijn aardse lichaam was Jezus verbonden met de sfeer van de zintuiglijke en demonische wereld, zodat hij net als andere mysterieleerlingen door de krachten van deze sfeer kon worden aangevallen. Hij had dit lichaam juist aangenomen met de bedoeling zich bloot te stellen aan deze aanvallen, deze te doorstaan om daardoor zijn leerlingen in staat te stellen ze eveneens te doorstaan.

Marcus beschrijft deze strijd met zeer weinig woorden (1:12-13). In het Matteüs-evangelie (4:1-11) lezen we dat de verzoeking door ‘de satan‘ – de krachten van de in het innerlijk van de mysterieleerling werkende zintuiglijke en demonische wereld – drievoudig is. Marcus had ze bij de mysterieleerlingen van Jezus reeds getoond: één verzoeking door de bezitsdrang, één door de geldingsdrang en één door de machtsdrift. Voor de op de zintuiglijke wereld georiënteerde mens zijn bezitsdrang, geldingsdrang en machtsdrift normale gegevens.

Voor de mysterieleerling gaat het er echter om dat hij, wanneer het ware zelf in hem is ontwaakt, uit dit ware zelf gaat leven en zich niet laat bezoedelen door bezitsdrang, geldingsdrang en machtsdrift.

De eerste verzoeking van Jezus vindt plaats in de woestijn. De innerlijke satan daagt Jezus uit om ‘van stenen brood te maken’. Zou daarmee bedoeld worden dat Jezus in het bezit is van de toverkracht om stenen in brood te veranderen en dat hij nu blootgesteld wordt aan    de verleiding, deze kracht aan te wenden om zijn door het verblijf in de woestijn ondraaglijk geworden honger te stillen? Is het zijn opdracht om te vasten en wil de satan hem verhinderen zijn opdracht te volbrengen?

De bedoeling van deze passage wordt pas duidelijk, wanneer men het verband legt met de actuele situatie van Jezus op de mysterieweg. Hij is zich zojuist bewust geworden van zijn ware zelf en wordt nu door satan uitgedaagd, om uitsluitend het ‘voedsel‘ van de zintuiglijke wereld tot zich te nemen.

Uit het antwoord van Jezus blijkt dat het om deze ‘uitsluitendheid’ gaat: ‘Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat van de mond Gods uitgaat’ (Matt. 4:4). Bovendien zou hij bij inwilliging van de uitdaging het ‘voedsel’ van de zintuiglijke wereld ten onrechte het karakter van geestelijk voedsel verlenen.

Voor het ontwaakte zelf staat de ‘woestijn’ in de symboliek van de mysteriën voor de zintuiglijke wereld. Hier is geen voedsel voor het ware zelf te vinden, maar alleen ‘stenen’. Het ware zelf hunkert naar geestelijk voedsel dat de zintuiglijke wereld niet verschaffen kan.

De verzoeking bestaat nu hierin dat men het gevaar loopt op onjuiste wijze het ‘voedsel‘ van de zintuiglijke wereld, de ‘stenen’, om te zetten in geestelijk voedsel, in ‘brood’. De mens die naar de Geest hunkert, zou dan alles wat de zintuiglijke wereld te bieden heeft, welstand, geluk, plezier, gezondheid, als vervanging tot zich kunnen nemen, door er een aureool van goddelijkheid aan te geven.

De bezitsdrang van de mens projecteert de behoefte aan geestelijk voedsel van het ware zelf op de zintuiglijke wereld en spiegelt de mens voor dat zijn ware zelf ook door voedsel uit de zintuiglijke wereld verzadigd kan worden.

Dat verklaart de hardnekkigheid, waarmee de mens zich aan de zintuiglijke wereld vastklemt en deze tot een paradijs wil maken. Het ware zelf in hem hongert; hij probeert tevergeefs de zintuiglijke wereld zo om te vormen dat er voedsel voor het ware zelf te vinden is.

De tweede verzoeking vindt plaats op het dak van de tempel. De innerlijke satan daagt Jezus uit, zich naar beneden te werpen van de tempel en erop te vertrouwen dat hij, door zijn speciale binding met de Geest, door de Geest bewaard zal worden.Wanneer een mens zich bewust is geworden van zijn ware zelf, beschikt hij over onuitputtelijke geestelijke krachten; deze worden gesymboliseerd door de tempel.

De opdracht van de mysterieleerling is nu te werken vanuit de ordening van de Geest en door de krachten van de Geest – zonder op zijn eigen persoonlijkheid gericht te zijn, als een zuiver werktuig van de Geest. Gelijktijdig helpen deze krachten hem door alle moeilijkheden van het leven heen; hij kan dan niet falen, ook al lijkt dat soms van buitenaf wel zo. Hij stoot zijn ‘voet niet aan een steen’.

De verzoeking dat hij zichzelf van de tempel naar beneden zal storten zou dus betekenen dat hij naar eigen inzicht, en niet in harmonie met de ordening van de Geest, experimenteert met de krachten van de Geest, in het volste vertrouwen dat alles goed zal gaan. Dan ‘verzoekt’ de mysterieleerling God, zoals Jezus het ook in zijn antwoord aan satan formuleert. De mens verzoekt de Geest en gaat na, wat hij de Geest waard is.

Hier gaat het om de geldingsdrang van de mens. Wanneer hij toegeeft aan de verzoeking, matigt hij zich aan, naar eigen goeddunken over de krachten van de geest te kunnen beschikken en meent hij dat hij zo belangrijk is dat deze krachten hem voortdurend zullen blijven toevloeien en hem voor iedere mislukking zullen bewaren.

De geldingsdrang stelt de krachten van de geest ter beschikking van de ik-centrale persoonlijkheid, om ervan te profiteren en zich te laten bewonderen. Vanzelfsprekend worden deze krachten uitsluitend beschikbaar gesteld om de door de Geest gegeven opdrachten te kunnen vervullen. Maar de mens wil het op een akkoordje gooien met de wereld van de geest en bevredigt daardoor bovendien in het geniep zijn eigen geldingsdrang. Hier komt veel valse mystiek uit voort.

Op een ‘zeer hoge berg’ ontmoet Jezus zijn verzoeker voor de derde maal. De innerlijke satan daagt de mysterieleerling, in wie het ware zelf bewust geworden is, uit om de satan te aanbidden en daardoor ‘alle koninkrijken van de wereld’ in zijn macht te krijgen.

Het ware zelf herkent de ordening van de Geest, die ten grondslag ligt aan alle bestaan en alle koninkrijken van de wereld, en heeft de mogelijkheid en de opdracht mee te werken aan de ontplooiing van deze ordening. Hij heeft deel aan het hoogste, namelijk de Geest die alle leven geeft en de ontwikkeling van alle leven leidt vanuit een innerlijke wetmatigheid.

Daarom vindt deze verzoeking plaats op een berg, het symbool van de macht van de Geest. Het ware zelf heeft een vermogen tot inzicht en een scheppend vermogen, zoals de Geest zelf. Het is zelfstandig en autonoom.

De verzoeking houdt in dat de mens deze vermogens van inzicht en schepping in eigenzinnigheid zal gebruiken, en niet in de door de Geest ontstane zelfstandigheid. Een eigenzinnig gebruik is het aanbidden van de satan. Dat zou een eigenmachtig misbruik van zijn vermogens zijn om alle koninkrijken in de wereld te beheersen: hij zou zich echter afsluiten van de wereld van de geest.

Het is de verzoeking van het verlangen naar macht dat hem voorspiegelt dat hij, als hij wil, meester over alles zou kunnen zijn. In werkelijkheid kan hij alleen heersen, door dienend de ordening van de geest mee te helpen uitvoeren.

Deze drie verzoekingen kwamen alle voort uit de demonische wereld, de satan. Die is altijd al werkzaam in de mens, maar ontwikkelt zijn grootste macht en komt volledig aan de oppervlakte, wanneer de ordening van de geest zich duidelijk kenbaar maakt in de mens.

De verzoekingen sluiten aan bij de drie primaire vermogens van de mens: de zintuigen, het gevoel en het denken. Bij de eerste verzoeking zou de mens zijn heil in de materiële wereld moeten zoeken en deze tot een paradijs moeten maken. Dat is het egoïsme van de humanist.

In de tweede moest hij zijn gevoelens vergoddelijken en zichzelf verheerlijken. Het is het egoïsme van de religieuze mysticus. In de derde moest hij het inzicht dat de wereld kan ordenen, aanwenden in eigenzinnigheid. Dat is het egoïsme van de occultist.

Jezus doorstaat alledrie de verzoekingen, doordat hij zich bewust blijft van de wezenlijke ordening van de werkelijkheid. De ordening van de Geest komt op de eerste plaats en niet de zinnen- en schaduwwereld.

Dit geestelijk bewustzijn leeft in Jezus en daardoor kan hij de eisen van de demonische wereld afwijzen. En omdat hij in zijn eigen wezen het conflict tussen de demonische en de geestelijke wereld heeft opgelost, kan hij later de mysterieleerlingen die in deze situatie komen, behulpzaam zijn.

Bron: ‘Mysteriescholen‘ van Konrad Dietzfelbinger