Het mysterie en de roeping van Hiram Abiff – de meester-bouwer – hoofdstuk 11 uit ‘Het universele pad’

 

BESTEL HET UNIVERSELE PAD

De onderstaande tekst is hoofdstuk 11 uit het boek Het universele pad dat J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri publiceerden aan het begin van de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Daarin geven deze stichters van de geestesschool van het Rozenkruis hun visie op het mysterie en de roeping van Hiram Abiff, de meester-bouwer.

Het moet toch wel een hoogst ernstige zorg uitmaken voor allen die in het ware licht leven, op welke wijze de verhouding tussen Kerk, Staat en Geestesschool zich ontwikkelt, want van zulk een ontwikkeling hangt het af welke signatuur de gebeurtenissen in de wereld gedurende een bepaald tijdsgewricht zullen dragen.

Door de eeuwen heen is er feitelijk steeds sprake geweest van een droevige wanverhouding en van een ontzettende vijandschap. De Kerk, en de uit en door haar in het leven geroepen of beïnvloede Staatsinstellingen, hebben vrijwel steeds de arbeid der mysteriën tegengewerkt en waar zij maar konden hebben zij de arbeiders van de Geestesschool te vuur en te zwaard vervolgd en gedood. In een tijd als de onze vinden wij deze vijandschap zonneklaar bevestigd. Onze eigen ervaringen zijn te dien opzichte meer dan duidelijk.

Dialectisch bezien zijn deze teisteringen het vanzelfsprekende gevolg van de natuurlijke tegenstellingen tussen vuur en water, tussen de onbekeerde zonen van Kaïn en die van Seth, het gevolg van de bloedvete tussen Kaïn en Abel. Horizontaal benaderd zien wij een wederzijdse haat, een tot onpasselijk toe wordende tegenzin tussen vrijmetselarij en katholicisme, een dodelijke strijd tussen deze beide rivalen.

Beide hebben deze bittere ondervindingen ten volle verdiend. Veel hebben zij elkaar niet toegegeven op het gebied van machtswellust en lagere materiële wapens, om voor zich de eindzege te verzekeren. Vuur en water zijn totaal ondergedoken in de materie, de ware God hebben zij verlaten, zij liggen geknield voor hun afgoden en daarom is er een strijd, een nimmer eindigende strijd, een vendetta, die zich zelfs diep in de gebieden aan gene zijde heeft ingevreten.

De zonen van het vuur en de zonen van het water hebben te samen, in hun dodelijke omstrengeling, van deze wereld een hel, een akker des bloeds gemaakt, een vreselijke plaats om er te wonen. Zij zijn er de oorzaak van dat er in deze wereld meer satans en fantomen dan mensen wonen. De vele miljoenen afgedwaalde en verzonken telgen van vuur en van water hebben van deze aarde zulk een vreselijke duivelenkrocht gemaakt, dat ook de stoutste fantasieën van een Edgar Allan Poe haar niet vermogen uit te beelden.

Toch weten wij dat in dit moeras der zonde langzaam maar zeker een andere tendens tot openbaring komt. Geheel los van deze met elkaar kampende machten zien wij de werkzaamheid van een hiërofantale drang, drijvend tot wedergeboorte, tot een hervinden van de oorspronkelijke roeping der mensheid, jagend om dié wegen te bewandelen en dié daden te verrichten die moeten voeren tot een totale elementaire omwenteling.

In de duistere stonden van onze wereldgang is men weleens geneigd te veronderstellen dat God en zijn heilige dienaren deze poel van ongerechtigheid hebben losgelaten, doch wij geven u de verzekering dat men met een dergelijke veronderstelling de ernstigste vergissing van zijn leven begaat. Van de val van Adam tot op deze dag heeft geen van de lichtkrachten de mens ook maar een seconde losgelaten. Ook al ziet u soms hun werkzaamheid niet, ook al begrijpt u niets van hun activiteiten, toch dient u zich overtuigd te weten van hun voortschrijdende successen, die eenmaal tot een niet te weerhouden overwinning zullen leiden.

Van het moment dat de Adamitische mensheid uit de paradijstuin werd verdreven, ontwikkelden zich twee wereldgeschiedenissen: een wereldgang van de dialectische mensheid, én een wereldgang van de Lichthiërofanten met hun dienaren aan deze zijde van onze planetaire kosmos. Deze hiërofantale wereldgeschiedenis ontwikkelt zich volgens het bekende axioma: ‘In de wereld, maar niet ván de wereld.’

Zij die in de dialectische wereldgang worden meegesleept, zij die van de aarde-aards zijn, menen soms dat hun lot, hun gang der dingen, ook het spoor van de hiërofanten aanduidt. Dat is een mystificatie, dat is een totale misvatting. De verheven gnostieke werkzaamheid volgt steeds een eigen weg en zo nu en dan verbindt deze werkzaamheid zich met vooraf gereedgemaakte cellen in onze sfeer van leven. Deze cellen van lagere esoterische werkzaamheid hebben de taak, het aardse organisme aan te tasten, uit te gaan tot het prediken van het evangelie, tot het genezen van de zieke mensheid. Uiteraard zijn deze cellen van lagere esoterische werkzaamheid verordonneerd vijandschap en haat van duizenden te wekken en daarom worden zij tenslotte aangetast in het helse kampen van de dialectische vuur- en waterhorden.

Zulk een catastrofe hebben wij aan den lijve ondergaan. Wij weten nu wat het is een zending namens de hiërofanten van het licht in het vijandelijke land te moeten verrichten. De droefheid van dit alles beseffend moeten wij toch onze zin voor realiteit in deze dingen niet verliezen. Moge er, bezien van dialectisch standpunt, sprake zijn van celvernietiging, in werkelijkheid is er sprake van celwisseling, van stofwisseling. Bij het terugnemen van een oude cel vangt een nieuwe cel van lagere esoterische werkzaamheid haar zevenjarige taak aan.

Zoals er kleine cellen zijn, met beperkte of bepaalde esoterisch-wetenschappelijke taken, zo zijn er ook zeer grote, wereldomvattende celstructuren, die uitgaan van de universele Broederschap. Wij wijzen u op de grote wereldgodsdiensten, die als zodanig moeten worden beschouwd. De zending van de grote godsdiensten moet worden beschouwd als een steeds terugkerende aanslag op het dialectische organisme.

Als wij de voorchristelijke wereldgodsdiensten bezien, ontdekken wij hoe hun werkzaamheid als grotere celstructuren steeds weer verglom, steeds meer gebonden werd door de vijandschap, de haat van Lucifer en Satan. Hoe het tenslotte steeds nodig was dat wederom een nieuwe wereldgodsdienst de taak van de vorige overnam, teneinde de aangevangen opdracht te kunnen voortzetten.

Bij de komst van de grote celstructuren zijn het steeds grote, hoogst gecultiveerde entiteiten, die de stuw geven aan de kleine cellen van lagere esoterische werkzaamheid, die in samenhang met de grote celstructuren hun taak verrichten, al naar gelang van hun opdracht. Zij zijn minder ontwikkelde en ook nederige en eenvoudige dienaren, die als promotor optreden.

Bij de komst van het christendom kwam niet slechts een nieuwe werkzaamheid in de keten van de godsdiensten naar voren, doch het proces van stofwisseling zou na en door de zending van Jezus Christus geheel en al anders worden.

Wij weten dat in Jezus Christus geen mens, geen verheven adept, door het hiërofantale lichaam in het dialectische organisme werd gezonden, doch een bovenaards wezen, een God; de Christus kwam tot ons om de leiding van de nieuwe celstructuur op zich te nemen. Om dit werk te kunnen verrichten verinnigde Hij zich geheel met onze mensheid, door volkomen neer te duiken als Mensenzoon, dat wil zeggen dat Hij door de geboorteschoot van Maria ging, om als onzer één, als Jezus van Nazareth, op te waken in de tijd. Op deze wijze verenigde de Christus zijn goddelijke hiërarchie met de menselijke dialectische en satanische hiërarchie, en Hij voltooide dit werk door zijn leven te geven op Golgotha, daarmee al zijn krachten definitief spreidend in onze organische sfeer.

Zo, door deze offerande Christi, zijn alle dingen letterlijk nieuw geworden. Want de nieuwe celstructuur, door Jezus Christus geleid, kan door het dialectische organisme niet meer worden afgeschud. Er is een bloedsverbondenheid tussen de mens en de mens Jezus, die de Christus werd en was. Daarom zullen wij na het christendom geen andere godsdienst aan de kimmen van het leven zien oprijzen, doch het christendom zal de mensenhorden voortjagen tot een opstanding of tot een val.

In Christus is de hiërofantale wereldgeschiedenis tot haar hoogste en lichtendste top gekomen. Terwijl de dialectische wereld ligt te stuiptrekken en tot walgelijke ontreddering is verzonken, terwijl onze wereld naar haar aard tal van vuur-en waterkarikaturen demonstreert, staat de hiërofantale wereldgeschiedenis gedurende de laatste zes- à zevenhonderd jaar in het teken van Christiaan Rozenkruis. In Christus wordt het kruis, dat de lichthiërofanten en hun dienaren om onzentwil van de grondlegging der wereld gedragen hebben, tot een kruis waaromheen de rozen zich strengelen: de rozen van het geluk, de rozen van reine vreugde, de rozen van liefde, de symbolen van verheffing uit de loden omstrengeling.

Er zijn twee wereldgeschiedenissen: een van u en ons, en een van de mysteriën. De ene historie heeft ons gevoerd in een oceaan van bloed, de andere leidt ons binnen in een enorme smidse, waar met een nieuwe hamer en een nieuw woord krachtiger, dynamischer dan ooit tevoren, zonder ophouden wordt gearbeid.

Onze recente celverbreking door de zwarte horden zou een paar duizend jaar geleden wellicht hebben geleid tot uiterlijke en innerlijke neutralisatie. Nu was er slechts sprake, door de strijd die wij te strijden hebben, van een zeer gedeeltelijke uiterlijke verbreking. Een bom, een lang van tevoren verwacht projectiel, werd op ons afgeschoten, doch met de nieuwe ‘hamer’ en het nieuwe ‘woord’ zijn wij onoverwinnelijk. Onze werkcel, die werd aangerand, is in staat gebleken zichzelf te vernieuwen door de nieuwe hamer en het nieuwe woord. Gode zij dank, door Jezus Christus, die ons de overwinning geeft.

Onwillekeurig denken wij nu aan Hiram Abiff, de meester-bouwer, een van de grote esoterische werkers uit het verleden, die volgens de maçonnieke legende zulk een nieuwe hamer en een nieuw woord ontving, toen een van de cellen van lagere esoterische werkzaamheid, waarin hij de leiding had, door het dialectische drijven werd vernietigd.

Om al deze dingen goed te begrijpen, moeten wij ons weer wenden tot het heilige boek, waarin dit alles voor ons besef ten duidelijkste wordt verklaard. Het is ons dan ook een vreugde u, aan de hand van de Bijbel, enkele flitsen van de verheven esoterische wereldgeschiedenis te mogen doorgeven, met de bedoeling dat u ook nu uw les zult verstaan en wij allen daarvan de wederzijdse vruchten zullen mogen plukken.

Wij dienen dan allereerst de figuur van Hiram zelf te beschouwen. Het woord ‘Hiram’ beduidt, vrij overgezet, ‘Broeder van de verheven Ene’, een aanwijzing dat wij hier te maken hebben met een van de groten van de Geestesschool, een van de doorluchtige werkers in dienst van de Universele Leer.

De benaming ‘Hiram Abiff’ betekent ‘Zoon van de broeder der verheven Ene’. Een Hiram Abiff is dus een van de afgezanten, een van de dienaren van Hiram. In een andere woordafleiding kunnen wij zijn naam ook lezen als: ‘Hiram, de broeder van de verheven Ene, is mijn Vader’, hetgeen op hetzelfde neerkomt.

Om nog duidelijker het wezen van Hiram en de zijnen aan te geven wordt ons gezegd dat Hiram de ‘zoon ener weduwe’ is. Zoals u weet is dit een klassieke aanduiding voor het deelgenootschap aan de mysteriën. In I Koningen 7, vers 14, staat: ‘Hij was de zoon van een weduwe uit de stam Naftali.’ Op een andere plaats heet hij afkomstig uit de stam Dan. Deze schijnbare tegenstrijdigheid wordt opgeheven als wij de betekenis van deze twee stammen vernemen. Iemand die uit de stam Naftali komt, de zoon van een weduwe uit de stam Naftali, is een ‘strijder’, een sterk mens, die zijn taak vervult met het zwaard des geestes. Daarom heet hij eveneens geparenteerd aan de stam Dan, want hij strijdt voor het hoogste recht, hij is een rechter voor Gods aangezicht.

Zo zien wij Hiram en de zijnen dus verschijnen als sterke, strijdbare helden Gods, als gelouterde, gecultiveerde zonen van het vuur. De aanduidingen voor hun geestelijke staat en hun hermetisch beroep zijn talrijk te noemen. Hiram is koning van Tyrus, dat wil zeggen dat hij een rotsman is, onverbrekelijk, onwankelbaar in zijn taak. Hij is een koning in zijn ambt, een beheerser van datgene waartoe hij geroepen is.

Hiram is ook de bewoner van het land Sidon. De landpalen van Tyrus en Sidon zijn ons eveneens uit het Nieuwe Testament bekend. Christus zelf vertoefde er enkele malen, zoals wij hierna nog nader zullen bezien. De Sidoniërs zijn vissers. Naar hun koninklijke ambt vissen zij mensen uit het dialectische rijk, die daar gevangen zijn in de greep van de satanische machten.

Zo kennen wij nu dus Hiram, koning van Tyrus, Hiram Abiff en de zijnen, de Sidoniërs, de machtige vissers van mensen, de Zonen der Weduwe, de gelouterde Zonen van het Vuur in een van hun creaties in de esoterische wereldgeschiedenis.

In de desbetreffende oudtestamentische mededelingen treft ons het meest dat Hiram wordt voorgesteld als een groot vriend, een als-in-volkomen-goede-verstandhouding levende, eerst met David en later met Salomo. Op een psychologisch moment in de levens van deze beide koningen zien wij de Hiramieten optreden. David en Salomo die, zoals u weet, in hun vorstelijke ambt feitelijk de stoffelijke en geestelijke stuwkrachten van hun volk waren, in zichzelf zowel de Staat als de Kerk vertegenwoordigden, zien wij krachtig geholpen door Hiram. Hiram helpt David bij het vestigen en funderen van zijn staat, welke hulp door David met dankbaarheid en volkomen besef wordt ontvangen. Hiram steunt op diens verzoek Salomo bij het vestigen van zijn staat en ook vooral bij het vestigen van de Israëlitische Kerk.

Wanneer wij dit lezen kunnen wij onze verbazing niet weerhouden. Bij het horen van deze taal is het alsof hemelse klanken tot ons komen. Stel u voor dat de synode van de Nederlands-Hervormde Kerk en dat de Rooms-Katholieke Kerk de hedendaagse Hiramieten zouden verzoeken hulp te verlenen bij hun pogingen tot vernieuwing te komen. Dat zou in onze dagen volstrekt onmogelijk zijn. Dat zou in onze eeuw worden aangeduid als een krankzinnigheid van de allergrootste hevigheid. De zichzelf zo groot wanende kerkelijke leidslieden zouden van het hedendaagse Tyrus en Sidon zeker niet willen leren hoe men mensen moet vissen uit de ziedende levenszee.

Toch moet het die kant weer uit, wil er nog iets van de Kerk terechtkomen. Vele kerkgenootschappen zuchten hartstochtelijk en oprecht naar een reveil. Doch dit reveil kan niet komen zonder de gevraagde, de dankbaar ontvangen en de concrete hulp van de Geestesschool, geheel en al naar het voorbeeld van David en Salomo. Want de godsdienst van de kerken is in de aanvang door de hiërofanten aan de massa geschonken.

Dit klassieke fragment uit de esoterische wereldgeschiedenis toont ons dat er inderdaad een harmonische samenwerking tussen vuur en water mogelijk is, zonder dat de een de ander in zijn machtssfeer wil overvleugelen en vernietigen. Wij, in de Geestesschool van het Rozenkruis, wensen niet de ondergang van de Kerk; wij staan een regeneratie voor van de Kerk, of de komst van een nieuwe. Wel zijn er dialectische vuurgroepen die, geheel natuurnoodzakelijk, de ondergang van de Kerk beogen. Wij zagen dat in het streven van enkele groepen in Sovjet-Rusland en bij de nazi’s. De Kerk heeft evenwel niet in het minst het recht zich daarover te beklagen, omdat haar optreden in de wereldgeschiedenis met een spoor van bloed en vreselijk lijden is getekend. Tevens zijn wij niet onkundig van het optreden van de Kerk jegens ons, die niets anders willen dan treden in de voetsporen van Hiram Abiff, de meester-bouwer.

Eenmaal zullen wij in onze vredelievende en van liefde stralende strijd als overwinnaars te voorschijn treden. In 2 Samuel 5, vers 11, lezen wij: ‘Hiram, de koning van Tyrus, zond gezanten naar David, en cederhout, timmerlieden en metselaars; zij bouwden voor David een huis.’ Het huis Davids, begrepen zowel naar de stof als naar de geest, is gebouwd door timmerlieden en metselaars. Timmerlieden en metselaars van Hiram. Timmerlieden van de rangorde en de geestesscholing van Jozef de Timmerman.

Ook al zouden wij in het Hiramitische rijk nog maar krullenjongens zijn of minder, beter dat dan professor in de theologie aan een van de armzalige scholen voor onmachtige exoterische, geestelijke leidslieden in onze bloed- en tranenwereld. De Kerk is in de aanvang steeds door de Mysterieschool gesticht en de hoeders van de Kerk hebben er een schandelijk wrak van gemaakt.

Christus heeft deze schriftgeleerden, deze onnutte lieden voor een waarachtige geestelijke verheffing van de mensheid, ontheven uit hun ambt en Hij, de Heer van ons leven, zal zich van seconde tot seconde herinneren dat het huis Davids in meer dan één zin door timmerlieden en metselaars naar de ordening van Hiram Abiff is gebouwd. Met praatjes, met intellectuele bluf, met witgepleisterde graventechniek, vissen wij geen mensen uit de aardse hel der demonen. David en Salomo schijnen beiden te hebben geweten en ervaren dat hermetische kennis en kunde van de timmerlieden en metselaars noodzakelijk was om de Kerk voor de onmondige Abelmassa in stand te kunnen houden.

De mysticus heeft de magiër nodig om zijn werk te kunnen verrichten. Op welke wijze moeten wij ons de hulp dan denken? Moeten wij de Hiramieten zien optreden als dominees en ouderlingen, als priesters? Nee! Hiram zendt hout voor Davids huis, cederhout. Hiram zendt ceders voor het huis en de tempel van Salomo. Hiram zendt werklieden en kunstenaars in deze wereld. Hiram zendt naar alle rijken zijn timmerlieden en handwerkers, die in staat zijn edele metalen niet slechts te delven uit het aardediep, doch ze ook kunnen omtoveren tot wondervolle kunstwerken in het Huis des Heren.

Vooral het cederhout speelt in de Hiramitische bouwkunde een grote rol. U moet verstaan dat dit cederhout het symbool is van het levende water, dat in zijn zuiverste substantie door Hiram Abiff, naar zijn hoog koningschap, kan worden verstrekt aan allen die er hunkerend naar uitzien. Daarom is zijn grootste en verrukkelijkste werkstuk de vervaardiging van het tempelbekken, gedragen door twaalf dieren:

‘Daartoe maakte hij de gegoten zee; tien el groot was zij; van de ene rand tot de andere, geheel rond, vijf el hoog, en een meetsnoer van dertig el kon haar rondom omspannen. Zij stond op twaalf runderen, drie uitziende naar het noorden, drie ziende naar het westen, drie ziende naar het zuiden en drie ziende naar het oosten. En de zee rustte boven op hen.’

Denk hierbij niet aan een tempel, die ergens gestaan heeft. Denk aan de tempel Gods, die door mensenhanden, mensenhoofden en mensenharten moet worden opgericht. Zulk een tempel is er een van vuur en van water, hij is de verbinding van vuur en water. Hij is gelijk aan een gegoten zee.

Een Staat, die dat wil, een Kerk die dat wil, staat verlangend en hunkerend tegenover alles wat tot de ere Gods dient. Het mystieke zielevermogen is volledig in staat te weten waartoe het vuur geroepen is, welke taak Hiram te vervullen heeft. David en Salomo wisten waartoe timmerlieden en metselaars met hun cederhout en hun magische kunstzinnigheid in staat zijn. Zij wisten dat zonder Hiram Abiff de tempel Gods onder de mensen niet kan worden opgericht. Daarom heeft Hiram, de koning van Tyrus, hen lief. Daarom zegt hij:

‘Geloofd zij de Heer, die de hemel en aarde gemaakt heeft, daar Hij aan koning David een wijze zoon, begiftigd met verstand en inzicht, gegeven heeft, die een tempel voor de Heer en een huis voor zijn koninkrijk wil bouwen. Daarom zend ik u een wijze man, Hiram Abiff, de zoon van een weduwe uit de dochteren van Dan en wiens vader een man geweest is van Tyrus. Een man, die weet te werken in goud, in zilver, in koper en in ijzer, in steen en hout, in purper en hemelsblauw, in fijn linnen en in karmozijn, en die alle graveersels weet te graveren.’

‘Zendt gij’, zo spreekt Hiram tot Salomo, ‘de tarwe, de gerst, de olie en de wijn, waarvan gij gesproken hebt. Dan zullen wij bomen vellen van de Libanon en zullen ze u met vlotten over de zee naar Jafo brengen en gij kunt ze laten vervoeren naar Jeruzalem.’

‘De tarwe, de gerst, de olie en de wijn, waarvan gij gesproken hebt’ zijn de symbolen van zielekwaliteit, van waarachtige mystieke vroomheid. Als de Kerk deze bezit en er geheel uit leeft, met grote verfijnde gaafheid, geen seconde zich associërend met het luciferische en satanische, dan kan Hiram zijn timmerlieden en metselaars met hun schatten zenden naar Jafo, naar Schoonheidshaven, om met de Kerk ieder op zijn wijze, de grote tempel Gods op te richten.

Maar Kerk en Staat hebben zich verkocht aan de aarde-aards, bewust of onbewust, zij hebben zich volledig overgegeven aan beperking en verdwazing. Aldus werd en wordt het werkstuk van Hiram Abiff vernietigd, geneutraliseerd. Schoonheidshaven bestaat niet meer en Hiram, de koning van Tyrus, werpt geen paarlen voor de zwijnen, noch rozen voor de ezels.

Deze korte blik op een fase van de esoterische wereldgeschiedenis stemt ons eerst tot blijdschap en dan tot droefheid, want na David en Salomo kwamen er vorsten die verzonken in het duister. De latere Staat en Kerk brachten uit hun levenssfeer geen tarwe, gerst, olie en wijn meer voort. En als de collectieve volksziel zulks niet meer vermag, kan het vuur zijn werkzaamheid niet meer verrichten. Als de ziel haar mystieke voortbrengsels duidelijk produceert, kan het vuur op zulk een basis vele Hiramitische geschenken toevoeren, en kan eveneens het bekken worden gebouwd, uit welks levende water de Luciferische levenssfeer moet worden vernietigd.

Wij stellen u dus deze wet voor: het product van de Staat en het produkt van de Kerk bepalen het produkt van de Geestesschool. Daarom moet het voor allen die in het ware licht leven, toch wel een hoogst ernstige zorg uitmaken, op welke wijze de verhouding tussen Kerk, Staat en Geestesschool zich ontwikkelt, want van zulk een ontwikkeling hangt het af, welke signatuur de gebeurtenissen in de wereld gedurende een bepaald tijdsgewricht zullen dragen.
Is dus de Geestesschool aan handen en voeten gebonden? Is hier inderdaad sprake van een niet op te ruimen belemmering? Als Kerk en Staat niet meer willen en tenslotte ook niet meer kunnen, kan er dan van wereld- en mensheidsredding geen sprake meer zijn?
Gode zij dank niet! Want nu plaatsen wij u voor een tweede blik op de esoterische wereldgeschiedenis, die u ten-volle zal duidelijk maken hoe en waarom Hiram Abiff zijn nieuwe hamer en zijn nieuwe woord ontving, waarmee hij alle gevaren van een niet meer willende of een niet meer kunnende Staat en Kerk wist te neutraliseren. Om u dit te doen begrijpen, stellen wij u dan tenslotte voor Mattheüs 16, de verzen 13-20:

‘Toen Jezus in de omgeving van Cesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen: Wie zeggen de mensen dat de Zoon des Mensen is? Zij zeiden: Sommigen zeggen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia of een van de profeten. Hij zei tot hen: Maar wie zegt gij dat ik ben? Simon Petrus antwoordde: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God. Jezus antwoordde hem: Zalig zijt gij, Simon Barjona, want niet vlees en bloed hebben u dat geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. En ik zeg u dat gij Petrus zijt, en op deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der Hemelen en wat gij op de aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen.’

Simon Barjona, de vurige dynamische dienaar van het Levende Water. Petrus, de rotsman, Simon Petrus, de visser. Dit alles te zamen is een overduidelijke signatuur voor een dienaar van Hiram, de koning van Tyrus en Sidon. Hij is van Tyrus, en dus een rotsman. Hij is een Sidoniër, en dus een visser van mensen. Petrus, de nieuwtestamentische Hiram Abiff, een meester-bouwer, een dienaar van de hiërofantale Geestesschool, die de Christus als de Zoon van de levende God herkent en als zodanig belijdt, met al de kracht die in hem is, met al de liefde die in hem is.

Zalig zijt gij, Simon Petrus, want niet vlees en bloed hebben u dat geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. Zalig zijt gij, want in u zal het koninkrijk van Tyrus en Sidon tot een nieuwe taak verheven worden. Zalig zijt gij, Hiram Abiff, want in Christus wordt u gegeven een nieuwe hamer en een nieuw woord. Ik zeg u, gij zijt Petrus en op deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen. Waar Staat en Kerk hun taak niet verstaan en machteloos worden, waar zij falen in het produceren van zielekwaliteit als brandoffer voor het vuur, daar zullen de nieuwe Kerk en de nieuwe Staat voortkomen uit en gedragen worden naar vuur, naar licht en water, door de Hiramieten zelf. Op deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen. Hiram zal het zelf gaan doen! En de poorten der hel, de poorten van het dodenrijk, zullen haar niet overweldigen.

Welnu, zo u zich verbonden weet met de timmerlieden en metselaars, eventueel als krullenjongen of nog minder, dan weet u dat een Geestesschool en een Vuurkerk de taak zullen overnemen daar waar de ouden faalden. De paus meent dat hij zit op de stoel van Petrus. Laten wij hem in die waan. De protestantse kerken verklaren zich de gemeente Gods. Laten wij hen in die waan. Laten wij hopen en bidden dat uit al deze geloofsgemeenschappen door vreselijke loutering tenslotte opnieuw de vruchten van de ziel — zijnde tarwe, gerst, olie en wijn — mogen opwaken.

Maar in opgang of in neergang van de Luciferische massa’s, het grote werk des Heren kan niet meer worden tegengehouden of vertraagd. Het gehele proces van wereld- en mensheidsredding is gelegd in handen van Hiram, de koning van Tyrus, door Christus zelf, sprekend: ‘Op deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen.’

Wij hebben u te verkondigen dat de Staat en de Kerk niet meer belemmerend of beslissend zijn in het grote werk, net zomin als de rasgeesten nog maar iets te betekenen hebben in bevrijdende zijn. In het huidige pandemonium van de wereldgeschiedenis moge zo hier en daar een cel van lagere esoterische werkzaamheid aangegrepen worden, zulke incidentele verschijnsels doen het bekken van Hiram Abiff niet meer in stukken springen, omdat dit grote bekken vol levend water beschermd wordt door een nieuw woord: ‘Op deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen’, en beschermd wordt door een nieuwe hamer: ‘Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der Hemelen. Wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden zijn.’

Hoewel wij blijven streven en verlangen naar een herhaling van de Davidische en Salomonische tijden in hun verhouding tot Hiram en de zijnen, en hoewel de wet ‘het produkt van de Staat en het product van de Kerk bepalen te zamen het produkt van de Geestesschool’ ten dele nog steeds werkzaam moge zijn en als zodanig aan te tonen — langzaam maar zeker zullen de slagorden van Hiram Abiff deze wet omdraaien en eerlang zal het zo zijn: ‘Het product van de Geestesschool bepaalt de producten van Kerk en Staat.’ Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?

INHOUDSOPGAVE VAN ‘HET UNIVERSELE PAD’

  1. Religieuze reclame
  2. De deur achter de sluier
  3. De tempel van Osiris
  4. Het mysterie van het adytum
  5. De tempel van de geest
  6. De tempel van de natuur
  7. Midzomernachtsdroom
  8. De verheven wijsheid van LaoTse
  9. Spiralengangenvibratie
  10. Idealiteit en realiteit
  11. Het mysterie en de roeping van Hiram Abiff, de meester-bouwer
  12. Gevaren op het pad

Bron: Het universele pad door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri, hoeksteenserie 2

BESTEL HET UNIVERSELE PAD

LEES MEER OVER DE HOEKSTEENSERIE