Jakobsladder in relatie tot deemoed, tekst van van Anselm Grün uit ‘De hemel begint in jezelf’

De spiritualiteit van onder uit heeft ook de heilige Benedictus beschreven in zij in hoofdstuk over de deemoed, de “humilitas”. Hij gebruikt de jakobsladder als beeld voor onze weg naar God. De paradox van onze spirituele weg is dat we opklimmen naar God door af te dalen in onze eigen werkelijkheid. Dat is zijn interpretatie van Jezus’ woorden: “Wie zich vernedert, zal verhoogd worden” (Lukas 14, 11; 18, 14).

Door af te dalen naar de aarde waarvan we deel uit maken (hunus-humilitas), komen we in aanraking met de hemel, met God. Als we de moed opbrengen om af te dalen in onze eigen passies, vinden we daar de weg naar God.

De oude monniken prijzen deze deemoed aan omdat het de nederige weg naar God is, de weg die via de eigen werkelijkheid naar de ware God leidt. De hemelbestormer komt alleen zijn eigen voorstellingen van God, zijn eigen projecties tegen.

Isaak van Nineve ziet ook de jakobsladder als beeld voor het opklimmen naar God door af te dalen: “Probeer door te dringen tot de schatkamer in je binnenste, dan zul je ook de hemelse zien! Het gaat immers om één en dezelfde schatkamer! Als je er binnengaat, zul je ze allebei zien. De ladder naar het rijk van de hemelen is verborgen in je eigen ziel. Duik onder in jezelf, weg van de zonde, want daar zul je de trap vinden om naar boven te klimmen” (Isaak 302).

We moeten door de zonde heen tot ons diepste innerlijk doordringen. Dan kunnen we vanaf dit diepste punt opstijgen naar God. Dat is het oerverlangen van de mens. De kern van de filosofie van Plato is juist dat de mens in zijn geest opstijgt naar God. De woestijnvaders zien in Jezus Christus, die eerst is afgedaald voor hij opgestegen is ten hemel (zie Efeziërs 4, 9), een ander voorbeeld voor ons opstijgen naar God. We moeten net als Jezus eerst afdalen in onze menselijkheid vooraleer we samen met hem mogen opstijgen naar God.

Alleen de deemoedige die bereid is zijn humus, zijn gebondenheid aan de aarde, zijn menselijkheid, zijn schaduwzijde te aanvaarden, zal de ware God ervaren. Daarom wordt de deemoed steeds weer aangeprezen als de weg naar God. Zij is het duidelijkste kenmerk van een die leeft naar Gods beeld.

Amma Theodora zegt: “Redding wordt niet verkregen door ascese of door nachtwake of door een of ander karwei, maar alleen door oprechte deemoed …Zie je wel dat de deemoed triomfeert over de demonen!” (Miller 6). En de duivel, die zich met Macarius meet op het vlak van ascese, moet toegeven: “Je bent me maar in één ding de baas.”

Wanneer abba Macarius vraagt waarin hij hem dan wel de baas is, antwoordt de duivel: ‘In deemoed. Daarom kan ik niet tegen je op”‘ Miller 11). En Poimen zegt: “De mens heeft deemoed en godsvrucht nodig, zoals hij lucht nodig heeft om te ademen” (Miller 49).

Voor de monniken betekent deemoed de moed om de waarheid te zien, de moed om de eigen stoffelijkheid, de eigen menselijkheid te accepteren. De monniken testen elkaars deemoed om na te gaan of iemand werkelijk een man Gods is. “Een monnik werd door de broeders geprezen tegenover Antonius. Deze besloot de monnik op de proef te stellen en na te gaan of hij beledigingen kon verdragen. Toen hij vaststelde dat de monnik er niet tegen kon, zei hij tegen hem: ‘Je lijkt op een dorp dat er aan de voorkant mooi uitziet maar aan de achterkant wordt verwoest door rovers’” (Apo 15)

“De zalige Syncletica heeft gezegd: zoals men geen schip kan bouwen zonder spijkers, zo  kan een mens niet zalig worden zonder deemoed” (Apo 1063). De deemoed is een test voor een leven uit Gods geest en ze is ook het fundament waarop de monnik zijn leven bouwt. Zonder deemoed loopt hij steeds het gevaar God voor zichzelf in te palmen. Alleen de deemoedige kan god God laten zijn en aanvoelen dat god van een heel andere orde is.

Hoe dichter een mens bij God komt, hoe deemoediger hij wordt.Dan merkt hij pas hoe ver hij als mens verwijderd is van Gods heiligheid. Deemoed is het antwoord op de godservaring.

Volgens de monniken is deemoed een eigenschap die we kunnen verwerven: “Iemand vroeg aan een oude man: ‘Wat is deemoed ?‘ En hij antwoordde: ‘Deemoed is een groot werk, een goddelijk werk zelfs! De weg naar de deemoed is deze: je moet fysieke arbeid verrichten, je moet jezelf beschouwen als een zondig mens en je moet je aan iedereen onderwerpen.’ de broeder vroeg: ‘Wat houdt dat in: je aan iedereen onderwerpen?’ De oude man antwoordde: ‘Je aan iedereen onderwerpen betekent dat je niet op andermans fouten let maar op je eigen fouten en dat je ononderbroken bidt tot God’” (Apo 1083).

De oude man noemt dus concrete oefeningen waarmee de monnik deemoed kan leren. Ons lijken deze oefeningen te negatief, maar uiteindelijk zijn ze bedoeld om de waarheid over onszelf onder ogen te zien en te accepteren, in plaats van ons druk te maken over andermans zonden. Deemoed betekent ook dat ik Christus navolg in het verborgene en niet uitbazuin hoeveel goeds ik wel doe.

Een patriarch zegt: “Zoals een schat minder begerenswaardig is wanneer men ze eenmaal gezien heeft, zo verliest ook een deugd aan waarde wanneer ze bekendgemaakt is. Zoals was smelt bij het vuur, zo verliest ook de ziel haar zuivere instelling wanneer ze opgaat in lofuitingen” (Apo 1054).

Een andere patriarch zegt: “Zoals zaad en plant niet tegelijkertijd voorgebracht kunnen worden, zo is het ook niet mogelijk wereldse roem te genieten en tegelijkertijd vruchten voor de hemel te verdienen” (Apo 1053). De vruchten van de heilige geest kunnen slechts groeien in ons, als we er niet mee te koop lopen.

Bron: ‘De hemel begint in jezelf- De wijsheid van de woestijnvaders voor mensen van vandaag‘ van Anselm Grün.