Edelstenen en religie, een gedeelte uit het boek ‘Verborgen krachten der edelstenen van Mellie Uyldert

Van de oudste tijden zijn edelstenen in tempels aangebracht, niet enkel ter versiering, nee: in de eerste plaats om hun uitstraling. Waren de hoofdgoden bij de meeste volken niet de twaalf planeetgeesten, die elk hun trilling ontmoetten in een bepaalde kleur en een zekere soort edelsteen? Alle twaalf moesten ze dus vertegenwoordigd zijn en daarbij ook nog de stenen voor Zon en Maan en misschien nog voor een aantal lagere goden.

Die stenen die in de eigen omgeving gevonden werden, kwamen natuurlijk voor het ruimste gebruik in aanmerking. Zo werden de tempels geweldig sterke krachtvelden, die elke bezoeker oplaadden met hun krachten, al zijn vermogens activeerden, hem genazen, vertroostten en zijn zelfvertrouwen herstelden, hem gelukkig stemden en hem deden juichen.

Onvoorstelbaar rijk waren de topaas-, robijn en smaragdmijnen in het Incarijk in het oude Mexico. Verrukkeijk daarmee versierd waren hun tempels en paleizen. De Spaanse veroveraars roofden de schatten, slechts een klein deel kon in veiligheid worden gebracht en niemand weet waar – ja één plaats is bekend, maar wie daar ging graven, is altijd verongelukt. Tegenwoordig is Brazilië nog de grootste vindplaats van edel- en halfedelstenen.

In het hart van Europa kan men ook nog iets terugvinden van de mystiek der edelstenen. In Bohemen, het land waar vanouds schoonheid en mystiek versmolten zijn tot een diep-menselijke verrukking. Waar het glas geblazen wordt uit schoonheidsdrang en de vioolbouwer door de bossen van het Ertsgebergte gaat, zijn oor leggend aan de boomstammen om dat hout voor zijn violen te kiezen, waarin hij de muziek reeds hoort ruisen!

Daar vindt de liefhebber van de edele stenen in de kathedraal van Hradschin: de koningsburcht boven Praag, de grafkapel van de heilige Vaclav of Wenceslas, waar de muren bekleed zijn met de donkerrode pyrop-agaat die daar in overvloed werd gevonden, en alles straalt van goud en edel gesteente. Men voelt hun kracht, men beseft in een heilige schrijn te staan.

En dan gaat men het land in naar het slot Karlstein, waar keizer Karl IV in een donjon een heiligdom stichtte voor een uitgezocht gezelschap van ridders, die het juweel in hun eigen hart kenden en dienden. Daar kwamen zij bijeen, waar nu nog hun geschilderde portretten hangen in het goud van de wanden. Vanaf de gouden bogen, die het koor afscheiden, hangen grote edelstenen aan draden. In het gouden plafond zijn kristallen sterren, een gouden zon en een zilveren maan uitgespaard. De muren zijn bedekt met grote stukken donkerrood halfedelstenen, in goud. De gloed van een hart, door mystiek verlangen verteerd, straalt er nog van af.

Bohemen: land van muziek en beeld, van Scorpio en Taurus, van dieprode hartstocht naar de schoonheid van de geest in de stof.

In de grote christelijke kathedralen van Europa treft men tegenwoordig de met juwelen bezette kerkschatten nauwelijks meer in de ruimte van de eredienst aan. Ze zijn veilig in crypten verborgen, waar men ze tegen entreegeld bezichtigen kan. Zo totaal is men vergeten waarom zij de gebruiksvoorwerpen van de heilige dienst versieren! Net zoals bij vele mensen de kostbaarste vermogens in het onderbewustzijn sluimeren, terwijl hun leven voorbij gaat in het grauw van plichtmatige arbeid.

In de Bijbel vinden wij de twaalf stenen genoemd, die volgens voorschrift de borstlap van de hogepriester van de Hebreeën bedekte bij zijn optreden in de tempel van Salomo. Deze stenen kwamen overeen met de twaalf zonen van Jacob en de daarvan afgeleide stammen van het volk Israël. In Exodus 39: 8 e.v. vinden wij: Hij maakte het borstschild, vierkant en dubbel, gevuld met vier rijen van drie stenen elk. Volgens de herziene Statenvertaling van 2016.

Vervolgens maakte hij de borsttas, werk van een kunstenaar, op dezelfde manier als de efod:  van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn linnen.
Hij was vierkant. Zij maakten de borsttas dubbelgevouwen; een span was zijn lengte en een span zijn breedte, dubbelgevouwen.
Toen vulden zij hem op met vier rijen edelstenen: een rij van een robijn, een topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij.
De tweede rij: een smaragd, een saffier en een diamant.
De derde rij: een hyacint, een agaat en een amethist.
Ten slotte de vierde rij: een turkoois, een onyx en een jaspis; ze waren in hun kassen in goud gevat.

In gouden kassen waren zij ingevat, de stenen overeenkomstig de namen van Israël; als zegelgraveerwerk, elk met zijn naam, voor de twaalf stammen. Prasem is looksteen, een groene doorschijnende kwartssoort,. Lazuursteen is lapis lazuli.

In de Openbaring van Johannes vinden wij opnieuw twaalf edelstenen genoemd, als fundamenten van de twaalf poorten van het nieuwe Jeruzalem, overeenstemmend met de twaalf stammen van Israël. Dit zijn niet dezelfde stenen als die in de borstlap van de hogepriester!

“En het bouwmateriaal van de muur was jaspis en de stad was zuiver goud, gelijk zuiver glas. En de fundamenten van de muur van de stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, het vijfde onyx, het zesde sardius, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist. En de twaalf poorten waren twaalf parels. Elke poort apart bestond uit één parel, en de straat van de stad was zuiver goud, als doorzichtig glas.”

Bron: ‘Verborgen krachten der edelstenen’ van Mellie Uyldert