De reis van de leerling uit Egypte door de woestijn naar het beloofde land

 

U kent uit het Oude Testament de geschiedenis van het joodse volk en de daarin vervatte historie van de leerling op het pad. In de geestesschool wordt een groep kandidaten, die zich vrijwillig voor die reis hebben aangemeld, uit het land Egypte weggevoerd naar het nieuwe beloofde land. Dat is een weg door de woestijn, want u dient alles achter te laten wat u aan het oude Egypte bindt.

de reis door de woestijn van egypte naar het beloofde land

Nu mag het duidelijk zijn, dat zo’n woestijntocht zijn eigenaardige, specifieke moeilijkheden brengt. Spanningen en conflicten die geen leerling bespaard kunnen worden; verwikkelingen die menige leerling doen verzuchten: ‘Wat ben ik begonnen’, en die van tijd tot tijd terugverlangen naar de gewone, allereenvoudigste bewogenheid van het normale, dialectische leven.

Daarom is het psychologisch zo volkomen juist wanneer we in Numeri lezen, dat de woestijngangers onderweg naar de Schelfzee beginnen te protesteren. ‘Waarom hebt u ons weggevoerd uit Egypte? Om in de woestijn onder te gaan? Want er is brood noch water en wij walgen van dit ellendige voedsel’.

En dan staat er, dat de het-volk-leidende-Geest vergiftige slangen op hen afzond, zó dat zij stierven. Wij moeten dit verhaal verstaan. Iedere woestijnganger in de zin van de bevrijdende mysteriën verkeert in een overgangstoestand. Hij is geen honderd procent dialecticus meer, en van nieuwe menswording is evenmin nog weinig of geen sprake. In die toestand is er nog een zeer krachtige, aan alle krachten inspannende, greep van de grond beneden en tegelijkertijd een zekere vatbaarheid voor de krachten van de Gnosis.

Reageert de leerling op de suggesties van de Gnosis, dan is het duidelijk, dat de vijandschap van de grond beneden zich toespitst. Luistert de leerling naar de stemmen van de oude natuur, dan worden de suggesties van de Gnosis voor hem of haar als giftige slangen. Immers, de vibraties van het Gnostieke Vuur vinden dan een zeer disharmonische bodem, terwijl toch die bodem, vanwege het besluit tot de woestijntocht, zich voor de Gnosis heeft opengesteld.

Zo staat de leerling als tussen twee vuren in die fase van zijn ontwikkeling. Hij moet kiezen tussen de vijandschap van de natuur en de geestelijke dood. Een compromis is volstrekt onmogelijk. Daarom vraagt in dit conflict de leerling:  ‘Wat moet ik doen?’ En dan wordt hij geplaatst voor de koperen slang die aan het kruis genageld wordt. En zodra nu een leerling door de gouden slang van de geest in de woestijn gebeten wordt, dan zal hij, wanneer hij zich maar voor de koperen slang stelt en hem krachtig aanziet, in leven blijven.

Deze beeldspraak zult u begrijpen. Het zich voor de koperen slang stellen en deze aanzien, terwijl deze aan het kruis hangt, wil zeggen, het zielepotentieel in zich kruisigen, zó láng tot het gestorven is. Dit is het definitief breken van de greep van de natuur in ons.

Wanneer u zich niet zó voor de koperen slang stelt en hem krachtig aanziet en toch tegelijkertijd uw wezen openstelt voor de goden slang van de geest, en u dus twee heren wilt dienen, God en Mammon, de geest en de natuur, dan zult u van de geest verbroken worden. Dat is een dood die heel wat vreselijker is dan de incidentele dood van de natuur.

Wanneer de leerling dit grote woestijnconflict oplost ten gunste van de roep van de geest, wanneer de leerling in deze grote verzoeking de juiste overwinning weet te behalen, dan wordt het gouden slangenei in hem gelegd. Het gouden slangenei ontvangen wil zeggen, het fundamentele en structurele bewijs verkrijgen van de aanvangende tweede geboorte.
Het gouden slangenei heeft betrekking op de ontwikkeling van een nieuwe, een andere aura, binnen het microkosmische veld.

In die aura worden alle krachten van nieuwe oorspronkelijke menswording geconcentreerd onder leiding van de gewekte geestvonk. En naarmate de oude aura met alles wat zich daarin bevindt, ondergaat, wordt de nieuwe aura, de gouden aura, belevendigd en versterkt. En daar waar beiden elkaar ontmoeten spreekt de Johannesmens, op de Jezusmens wijzend: ‘Hij moet wassen en ik moet minder worden’.

Bron: De Universele Gnosis van Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri