Ik hoorde in mijn eerste jaren – gedicht uit het tijdschrift ‘De Hoeksteen’ uit 1938 van het Rozenkruisers Genootschap

Ik hoorde in mijn eerste jaren,
van God de Heer,
die tot ons zond zijn zoon,
ik hoorde van dit godenoffer,
van Jezus, van het smarteloon
… dat hij ontving.

Ik hoorde van de martelingen,
van zielenood,
die Christus onderging.
Ik hoorde van zijn fluisteringen,
toen hij aan ‘t ruwe kruishout hing
… en stierf voor ons.

Ik hoorde toen mijn jeugd vervloeide,
van groter leed.
Dat ‘t bloed van Golgotha
slechts de eerste bange schrede was
van ‘t pad dat voert van Efrata
… en leidt tot God.

Ik hoorde van de gang der dingen,
van ‘t zwarte kruis,
dat Christus torst voor mij,
van jaar tot jaar, van dag tot dagen
in onafzienb’re smartenrij
… in liefdedaad.

Ik hoorde van het godenroepen,
van Christus klop
op ‘t venster van mijn ziel;
van wonderbaarlijke genade,
als op mijn beurt mijn leven viel
… als offerbrood.

Ik hoorde van de godsgeheimen,
de nieuwe wet:
te staan als een die dient,
niet meer ‘ik’, maar ‘wij’ te willen,
door ware daad, op Christus ziend’,
… zijn kind te zijn.

Toen zag ik ‘t kruis als zwaard op aarde,
in duisternis
als ene vuurschicht staan,
doorklievend’ al het aarde-aardse.
Toen wist ik bij mijn rustloos gaan
… wat kerstnacht was.

Bron: De Hoeksteen, circa 1938, tijdschrift van het Rozenkruisers Genootschap