De sage van Aphrodite en Anchises, geschilderd door William Blake Richmond, voorkant van de brochure van het symposion over het Goede van Stichting Rozenkruis

Op de voorkant van de brochure van het symposion gewijd aan het Goede (pdf) van Stichting Rozenkruis op zaterdag 11 november 2017 staat een deel van een schilderij van de Engelse schilder William Blake Richmond (1842-1921). Het werk is gemaakt in 1889 en heeft de titel ‘Venus and Anchises’. Het is gebaseerd op een oude Griekse ‘Hymne op Aphrodite’, waarin wordt verteld hoe Anchises en Aphrodite de vader en moeder van Ainaias werden. Venus is de Romeinse naam van Aphrodite, de Griekse godin van de liefde. Hieronder volgt een schriftelijke weergave van de sage.

Bij Aphrodite, die zo dikwijls de alwijze Zeus verstrikt in de liefde voor sterfelijke vrouwen, wekt Zeus uit wraakzucht het zoet verlangen op naar een sterfelijke man, opdat zij zich er niet langer op zou kunnen beroemen de andere goden en ook godinnen tot liefdesavonturen met stervelingen te hebben verlokt. Een hevig, alles verterend verlangen beving haar bij het zien van Anchises, die op de hoge weiden van het Ida-gebergte in de eenzaamheid van de natuur vertoefde bij de herders en de kudden.

Op het eiland Cyprus sloot ze zich op in haar tempel en liet zich door de Chariten baden en met geurige zalven parfumeren. In haar schoonste gewaad daalde ze neer op de Ida, en terstond volgen haar de dieren van het veld: de wolven, de leeuwen, de beren, en panters. En zij paarden zich door de liefdesdrang, die de nabijheid van de godin hun inboezemde.

Anchises zat welluidend op zijn lier te tokkelen, toen ze vóór hem verscheen in de gedaante van een jonge vrouw die kennelijk nog onervaren is in de kunsten van de liefde. Sprakeloos van bewondering keek hij naar haar op. Zij droeg een kleurrijk gewaad, spiraalvormige hangers aan de oren en prachtige kettingen om de hals.

Toen Anchises zijn spraak hervonden had, vroeg hij of ze soms een godin of een nimf was en hij beloofde rijke offers, als ze hem gezien wilde maken onder de mensen, tot een rijk man met een stel gezonde kinderen, die op hoge leeftijd sterft, geprezen door heel het volk.

Maar de godin van de liefde stelt hem gerust: ze is een gewone sterveling. Otreus, zegt ze, heet haar vader, heerser over het wijnrijke Phrygië, het grensland van Troje. De taal van de Trojanen kent ze van een Trojaanse vrouw, die haar als kind verzorgde. De god Apollo ontvoerde haar uit een reidans van meisjes naar deze gewesten, zeggend, dat ze zou rusten in de armen van Anchises en hem prachtige kinderen zou schenken.

‘Liefde heb ik nog niet gekend, voer mij dus thans naar uw ouders en broers, en zend een bode naar mijn vader en moeder, zij zullen u een rijke bruidsschat zenden. En laat ons dan een heerlijke bruiloft vieren.’

Meteen is Anchises volledig in haar ban. Een wild liefdesverlangen wordt in hem wakker, hij belooft alles te zullen doen wat ze vraagt, hij kan niet meer nadenken, hij stelt geen verdere vragen, hij wil verder niets weten: zozeer is hij hals over de kop vervuld van een allesverterende liefdesdrang.

… En de geraffineerde Aphrodite, zij laat zich als een schroomvallige maagd aan zijn hand naar binnen trekken, de ogen kuiselijk neergeslagen. Ze weerstreeft echter niet, als de vurige minnaar haar alles ontneemt, wat niet tot haar geboortekleed behoort …

Tegen de avond, toen de loeiende runderen met hun herders naderden, kleedde zich de godin, terwijl de man nog in zoete slaap lag neergezonken. In haar stralende gestalte van godin wekte ze Anchises met zachte drang en vroeg of ze nog dezelfde was, als toen ze tot hem kwam.

De glans van haar goddelijke verschijning verschrikte hem. Met het hoofd onder een deken smeekte hij haar hem niet van de kracht van zijn mannelijkheid te beroven, zoals bij anderen was geschied, die met een godin sliepen (Attis, Adonis). Geen leed zal hem van haar kant geworden, hoort hij de godin zeggen, integendeel, zij zal hem een zoon schenken, Ainaias, die zal heersen over de Trojanen; uit hem zal een groot nageslacht ontspruiten.

Zelfs zou hij hem, Anchises, de onsterfelijkheid kunnen schenken, echter niet de eeuwige jeugd; zij wil hem daarom het lot van Tithones besparen, die onsterfelijk gemaakt, tot een praatziek oud mannetje ineenschrompelde. Deze liefdesroes zal voortaan bij de goden een bron van voortdurend vermaak zijn: hen kan zij nu nooit meer als vroeger plagen met hun zwakheden op het gebied van de liefde. De zoon zal ze na de geboorte laten grootbrengen bij bergnimfen met hun zware, volle boezems, over vier jaren zal ze hem komen brengen, zijn hart zal zich dan verheugen.

‘Maar één ding … verraad nooit aan een sterveling de naam van zijn ware moeder, spreek altijd van een frisse, gezonde jonge bergnimf, die hem u schonk. Doet u het toch, dan zal Zeus u treffen met de bliksem. Bewaar dus goed het geheim in uw hart, noem nooit mijn naam …’

Anchises bewaarde het geheim niet en werd gedood. Zo wil de oudste vorm van de sage, want Homerus, die Aineias’ afkomst goed kent, laat nergens de vader optreden; bij hem wordt Aineias opgevoed door een zwager Alkathoös. De latere sage vertelde, dat Anchises na de blikseminslag in leven bleef, maar dat hij voor altijd verlamd was in beide benen.

Bron: ‘Mythologie der Grieken’ van H.H. Diephuis